de liefde
StartErectiele disfunctieStart

                 

 


Love 

Love bade me welcome: yet my soul drew back,

guiltie of dust and sinne.

But quick-ey'd Love, observing me grow slack

from my first entrance in,

drew nearer to me, sweetly questioning,

if I lack'd any thing.

 

A guest, I answer'd, worthy to be here:

Love said, You shall be he.

I the unkinde, ungratefull? Ah my deare,

I cannot look on thee.

Love took my hand, and smiling did reply,

who made the eyes but I?

 

Truth Lord, but I have marr'd them: let my shame

go where it doth deserve.

And knwo you not, says Love, who bore the blame?

My deare, then I will serve.

You must sit down, sayes Love, and taste my meat:

So I did seat and eat.

 

George Herbert

 


ZANGEN VAN DE ZIEL 

1

In een donkere nacht

hunkerend, ontvlamd in liefde,

o gelukkig overkomen!

ging ik ongemerkt naar buiten,

reeds lag mijn huis in rust.  

2

In het donker, veilig,

langs de geheime ladder, vermomd,

o gelukkig overkomen!

in het donker, verholen,

reeds lag mijn huis in rust.  

3

In die gelukkige nacht,

in het geheim, want niemand zag mij

noch ik had oog voor iets,

geen licht, geen gids

dan wat er gloeide in het hart.  

4 Dat gidste mij,

zekerder dan het licht midden op de dag

naar waar mij wachtte

hij, mij zo vertrouwd,

op een plek waar niemand kwam.  

5

O nacht die gidste, ji!

0 nacht, beminlijker dan het ochtendgloren!

O nacht, jij hebt verbonden

beminde met beminde,

beminde in de beminde omgevormd.  

6

Aan mijn borst in bloei,

geheel voor hem alleen bewaard,

daar bleef hij ingeslapen,

ik streelde hem,

een waaier van ceders bracht koelte  

7

De koelte van de tinne kwam,

terwijl ik door zijn haren streek,

met haar hand sereen

mijn hals verwonden,

vervoerde al mijn zinnen.  

8

Zelfvergeten bleef ik,

vlijend het gelaat over de beminde,

alles week, ik liet mij

latend mijn schroom

tussen de leliën vergeten. 

 

J. van het Kruis

 


STANZA'S: in een donkere nacht

I

In een donkere nacht,

in smachtende liefde ontbrand,

o zalig lot!

ging ik op weg, onbespied,

mijn huis lag verzonken in rust. 

II

In de nacht, onbedreigd,

langs de geheime trap. in vermomming,

o zalig lot!

In het donker, verborgen,

mijn huis lag verzonken in rust. 

III

In die gelukzalige nacht,

in stilte, door niemand gezien,

onzichtbaar ook voor mijzelf,

zonder ander licht, ronder gids,

behalve de gloed in mijn hart. 

IV

Dat was het licht dat mij leidde

zekerder dan het zonlicht des middags

daarheen waar Hij op mij wachtte

-Hij die ik zo goed kende -

en waar niemand verscheen. 

V

O nacht die mij leidde;

O nacht, lieftalliger dan de ochtend;

O nacht die de eenwording bracht

van de minnaar met zijn beminde,

die haar, de beminde, deed opgaan

in haar geliefde. 

VI

Tegen mijn borst, met bloemen bezaaid,

rein gebleven terwille van Hem,

daar rustte Hij en sliep;

en ik liefkoosde Hem, en de ceders

wuifden Hem koelte toe. 

VII

Terwijl Zijn haar golfde in de wind

die neerdaalde uit de toren

sloeg Hij mij tegen mijn nek

met Zijn tedere hand,

waarop ieder gevoel mij ontvlood. 

VIII

In vergetelheid leefde ik voort,

mijn hoofd rustend op mijn geliefde;

verloren voor alles en voor mijzelf,

en liet mijn zorgen varen

tussen de lelies, vergeten. 

 

J. van het Kruis - vertaling: I. van Wilsum

 


Er zijn woorden die doen leven 

Er zijn woorden die doen leven

en dat zijn onschuldige woorden.

Het woord warmte, het woord vertrouwen,

liefde, rechtvaardigheid,

en het woord vrijheid,

het woord kind

en het woord vriendelijkheid.

En bepaalde bloemennamen

en bepaalde vruchtennamen.

Het woord moed en het woord ontdekken.

En het woord broer en het woord kameraad

en bepaalde namen van landen en van dorpen

en bepaalde namen van vrouwen, mannen

en vrienden...

                                                   Paul Eluard


Want alles is fragment 

Al door het zeggen van het woord

Deelt men, scheidt men en schendt

Het al omvattende, dat men niet kent,

Dat ik aanwezig weet, of alleen maar vermoed,

Dat ik niet uitspreken kan en toch uitspreken moet,

Dat mij beheerst, dat mij gehoorzaamheid gebiedt,

En als ik zoek en luister, dan vind ik het niet.

 

Eén troost blijft:

 

Er is in ieder woord een woord,

Dat tot het onuitsprekelijke behoort;

Er is in ieder deel een deel

Van het ondeelbare geheel,

Gelijk in elke kus, hoe kort,

Het hele leven meegegeven wordt. 

Abel Herzberg

 


Ik ben (Canto General no.15) 

Mijn lied zocht verbeten naar draden in het woud,

verborgen vezels, kostbare was,

snoeide takken en liet de eenzaamheid

geuren met lippen van hout.

 

Elk wezen had ik lief, elke druppel

purper of metaal, water en aren,

de dikke lagen, door ruimte en drijfzand bewaakt,

drong ik binnen

en als een dode zong ik met gebroken mond

in de druiven van de aarde.

Klei, slijk, wijn, alles overdekte me,

ik werd gek toen ik de heupen aanraakte

van de huid, haar bloem brandde

als vuur in mijn keel,

mijn zinnen dwaalden in de steen

en haalden gesloten littekens weer open.

Alles werd tederheid en bronnen.

er restte enkel nog nachtmuziek.

 

Ik hield niet van de dode goedheid in de straten.

Ik moest niets weten van haar stinkende water,

ik raakte haar besmette zee niet aan.

Ik groef het goede uit als een metaal, ik wroette

dieper dan de bijtende ogen

en tussen de littekens groeide

mijn hart dat op zwaarden geboren werd.

Ik ging mijn vijanden niet zoeken op het plein,

ik lag niet op de loer met gemaskerde hand,

ik groeide enkel mee met mijn wortels

en de bodem uitgestrekt onder mijn masten

ontcijferde de slapende aardwormen.

 

Ik schrijf voor het volk, ook al kan het

mijn poëzie niet lezen met zijn boerenogen.

Eens komt de dag dat een regel, de melodie

die mijn leven veranderde, ook hun oor bereikt,

dan zal de boer de ogen opslaan,

de mijnwerker zal glimlachend stenen houwen,

de arbeider veegt zijn voorhoofd af,

de visser zal beter zien hoe de vis schittert

die trillend in zijn handen brandt,

de schone, pas gewassen monteur die nog

geurt naar zeep zal mijn gedichten bekijken

en misschien zeggen ze dan: 'Hij was een kameraad'.

Dat volstaat, ik wens geen andere kroon.

Ik wil dat bij de uitgang van mijnen en fabrieken

mijn poëzie aan de aarde kleeft,

aan de lucht, aan de overwinning

van de mishandelde mens.

 

Steeds weer ben ik herboren uit de diepten

van verwoeste sterren, ik nam de draad weer op

van de eeuwigheid die ik met eigen handen bevolkte,

en nu ga ik sterven, zonder meer, met aarde

op mijn lichaam, voorbestemd aarde te zijn.

Ik heb geen stukje hemel gekocht

van de priesters. Ik heb ook de duisternis niet aanvaard

die de metafysicus uitvond

voor de zorgeloze rijken.

In de dood wil ik bij de armen zijn

die geen tijd hadden erover na te denken,

terwijl ze geslagen werden door hen die

de hemel bezitten. netjes verdeeld en geordend.

Ik laat de arbeiders uit de kopermijnen,

de delvers naar steenkool en salpeter,

mijnhuis bij de zee is van Isla Negra.

Ik wil dat het een rustplaats wordt

voor de mishandelde zonen

van mijn vaderland, geveld door bijlen en verraders.

in hun heilig bloed gesmoord,

verteerd in vulkanische lompen.

Bij de zuivere liefde die heerste in mijn gebied

wil ik dat de vermoeiden rusten,

de donkeren mogen zich om mijn tafel scharen,

de gewonden mogen slapen in mijn bed.

Broeder, dit is mijn huis, betreed de wereld

van zeebloemen en besterde steen

die ik schiep, vechtend in mijn armoede.

Hier in mijn raam ontstond de klank

als in een groeiende kinkhoren,

later kreeg die klank vastere vorm

in mijn verwarde aardrijkskunde.

Jij komt uit gloeiende gangen.

uit tunnels gebeten door de haat,

doorheen de zwavelsprong van de wind:

hier vind je de vrede die ik voor jou bewaarde.

P. Neruda


MARlKO 

An elnter vint,

A veynendik kind,

In a farnakhtiker sho

Farblondzket hot do

 

Nor du, Mariko,

Du bist alts nishto.

 

S'hot vint mir gebrakht

In bloen farnakht

Dem shorkh fun dayn kleyd

In vint eyngeveyt

 

Nor du, Mariko,

Du bist alts nishto.

 

To zav mir a fravnt

Du vintele havnt,

Un tulye mikh tsu,

Kh'bin elnt vi du,

 

Nor du, Mariko,

Du bist alts nishto.

 

Av-lvu-lyu

S'vigt ayn mikh der vint

Ay-lyu-lyu

Zay ruik, mayn kind,

Av-lvu-lyu

Vigt vintl mikh ayn:

Ikh vel dayn,

Mariko, zayn !

 

MARIKO 

Le vent solitaire,

Pleur d'un enfant,

A la tomb‚e du jour

Est venu jusqu'ici.

 

Et toi, Mariko,

Toi, tu n'es pas l….

 

Le vent m'a donn‚,

Dans l'ombre bleue du soir,

Le bruissement de ta robe

Port‚ par le vent.

 

Et toi, Mariko,

Toi, tu n`es pas l….

 

Toi, le vent, aide-moi!

Laisse-moi, laisse-moi

Me blottir contre toi.

Comme toi, je suis seul.

 

Et, toi, Mariko,

Toi, tu n'es pas l….

 

Le vent me berce doucement.

Calme-toi, mon enfant.

Me berce le vent doucement,

Attends, Mariko, attends.

Je suis l…, je suis … toi.

 

MARIKO 

A lonely wind,

The twilight hour,

A crying child

Has lost its way.

 

But you, Mariko

You're not here.

 

In the blue dusk,

I thought I heard

In the cry of the wind,

The rustle of your dress.

 

But you, Mariko,

You`re not here.

 

Oh, little wind,

Be my riend,

Hold me close

For l'm as lonely as you.

 

But you, Mariko,

You're not here.

 

The wind rocks me to sleep,

Be quiet, my child,

Wind, rock me some more,

"Oh Mariko,

I will be yours!" 

This text was performed in the Theater of the Vilna Ghetto


A. de Mello:  Wat is liefde?

Dat is mijn gebod: Hebt elkander lief, zoals ik jullie heb liefgehad. Joh. 15,12

Wat is liefde? Kijk naar een roos. Kan de roos zeggen: "voor goede mensen zal ik geuren, maar voor slechte doe ik het niet"? Of is er een lamp die voor een slecht mens níet wil schijnen? Ze zou geen lamp meer zijn. En hoe hulpeloos en zonder voorkeur geeft een boom schaduw aan ieder die eronder staat: oud en jong, groot en klein, goed en slecht, dieren en mensen, elk levend wezen, zelfs de houthakker die hem komt omhakken.

Daarom is het eerste kenmerk van de liefde: ze kiest niet uit. Daarom worden we geroepen om als God te zijn, die "zijn zon over goed en kwaad laat schijnen, en zijn regen laat vallen op heiligen en zondaren; daarom moeten jullie goed zijn zoals jullie Vader in de hemel goed is." Bekijk met verbazing de pure goedheid van de roos, de lamp, de boom, want hierin wordt een beeld van de liefde zichtbaar.

Maar wat moet je doen om tot zulke liefde te komen?

Alles wat je doet, zal de liefde gedwongen, gekunsteld en daarom onecht maken, want liefde laat zich níet dwingen. Er is niets wat je kunt doen. Maar er is wel iets dat je kunt laten. Probeer er eens op te letten, wat er in je kan veranderen, zodra je de mensen niet meer indeelt in goede en kwade mensen, maar ze beschouwt als onwetend en als niet-waarnemend. Geef je 'dwaalleer' op dat mensen in bewustzijn kunnen zondigen. Niemand kan in het licht van het bewustzijn zondigen. Zonde vindt niet plaats - zoals wij misschien menen - vanuit  boosheid, maar vanuit onwetendheid. "Vader , vergeef hen, want ze weten niet wat ze doen." Dit begrijpen wil zeggen: de bewonderswaardige vaardigheid verkrijgen van een roos, een lamp, een boom.

Tot het wezen van de liefde hoort ook dat ze geschenk is. Zoals de roos, de lamp en de boom geeft ze en verlangt ze niets terug. Hoe zeer wordt de mens veracht die een partner uitkiest vanwege het huwelijksgeschenk. Een dergelijke mens heeft  niet zijn partner lief, maar het financiële gewin. Maar is de liefde van hen zoveel anders wanneer een mens het gezelschap zoekt van mensen die hem emotionele bevrediging schenken en die mensen mijdt waarbij dat níet zo is? Als je positief bent ingesteld ten aanzien van hen die jou iets geven en die je verwachtingen vervullen en afwijzend ten aanzien van hen die dit níet doen? Ook hier is maar één ding mogelijk: de kunst leren om liefde als geschenk te verstaan. En leren inzien wat de zogenaamde liefde werkelijk is, namelijk een verhulde vorm van zelfzucht en hebzucht, kan een reuzenstap zijn om tot dit tweede kenmerk van de liefde te komen: liefde ervaren als geschenk.

Een derde kenmerk van de liefde is dat de liefde niet bewust is van zichzelf. Liefde is zo blij over de liefde, dat ze dat in haar geluk niet beseft. Zoals de lamp alleen maar licht kan geven en geen gedachte eraan verspilt of ze anderen daarmee van nut kan zijn; zoals de roos alleen maar geurt, omdat er niets anders te doen valt, onafhankelijk ervan of er iemand is die ervan geniet; zoals de boom schaduw geeft ongeacht het feit of er iemand staat of niet.

Dat alles is als de liefde, onafhankelijk van mensen. Liefde is er, ze heeft géén objekt. Licht, geur, schaduw zijn er, los van het feit of er iemand van profiteert of niet. Daarom weten ze ook niets over verdienste of goede daden. Hun linker hand is zich niet bewust van wat de rechter doet. "Heer wanneer hebben we je hongerig of dorstig gezien en je geholpen?"

Tenslotte hoort tot het wezen van de liefde de vrijheid. Zodra er dwang, controlle en conflicten zijn, sterft de liefde. Ook de roos, de boom en de lamp laten je volkomen vrij zijn. De boom zal geen moeite doen om je in zijn schaduw te trekken ook niet als een zonnesteek dreigt. De lamp zal je niet haar licht opdringen, zelfs niet wanneer je in het donker struikelt.

Denk eens aan al die controlles en beperkingen die je worden opgelegd, waar je je aan moet onderwerpen, als je angstig je eigen verwachtingen wil waarmaken, om liefde, of om toestemming te verkrijgen, of omdat je bang bent om liefde te verliezen. Elke keer als je je onderwerpt aan deze dwang verstoor je de vaardigheid om lief te hebben, die deel uitmaakt van je eigen natuur. Want als jij je onderwerpt kun je er niet omheen dat je ook anderen gaat onderwerpen; wat je anderen toestaat dat ze jou aandoen, dat doe je ook hen aan.

Denk er eens over na: al die controllemechanismen in je leven, al die dwang. Als je erover nadenkt verliezen ze misschien hun kracht. En op het moment dat ze verdwijnen, keert de vrijheid terug. En vrijheid, dat is alleen maar een ander woord voor liefde.

vertaald uit het Duits: A. de Mello, Wie ein Fisch im Wasser Freiburg 1998 (Herder Verlag)

 


"SINE TIMORE" - ZONDER VREES 

Wat is er prachtiger dan "niet bang" zijn? Zonder vrees in dit leven te staan en te voelen en weten "dat je er mag zijn", dat in wezen je eigenlijk "niets" kan deren omdat je diep van binnen voelt dat je "onsterfelijk" bent?

Echt onsterfelijk ben je natuurlijk niet: je lichaam is heel kwetsbaar en ook je geest kan niet alle klappen die het leven toedient opvangen. In die zin is je leven beperkt, eindig.

Maar de "onsterfelijkheid" die ik boven bedoel is van een andere kategorie. Het is een soort onsterfelijkheid van het geestelijke niveau. Een gevoel van dat "God nooit het werk van zijn handen laat varen" en "dat het altijd goed komt wat er ook gebeurt."

Misschien mag je dit gevoel ook wel een stuk "basisvertrouwen in het leven" noe­men, vaste grond onder je voeten, een vorm van geluksbeleving. Niet bang zijn, zonder angst kunnen leven omdat je weet dat het goed zit.

Maar waarom heeft dat niet iedere mens, waarom zijn er mensen bij wie de angst van het gezicht afstraalt? Waarom zijn er mensen die bang zijn om "alles" te verlie­zen? Wat is die angst, waar komt die vrees vandaan? 

Is het misschien eerder een gevoel van kwetsbaarheid, het met de neus op het feit worden gedrukt dat je ziek kunt worden en sterven? Of is het de angst om te verlie­zen wat je hebt opgebouwd in dit leven? Op materieel en geestelijk terrein, in rela­ties en via je werk? Wordt de angst veroorzaakt omdat je niet vrij bent, niet vrij van bindingen aan datgene wat je in handen denkt te houden?

"Angst is een slechte raadgever" en "Angst eet zielen op" zegt een indiaans spreek-woord. Ten diepste wordt daarmee bedoelt dat de angst knaagt aan de bodem van je bestaan, dat angst beetje bij beetje de grond onder je voeten weghaalt. En als je dan wankelt word je alleen maar banger.  

Maar waarvoor zou je eigenlijk bang zijn? Wat heb je te verliezen? Wat heb je werkelijk te verliezen? Je bezit? Je zekerheden? Je carriëre? Je toekomstperspec­tief? Je gezondheid? je relatie met andere mensen om je heen? Je leven? Heel wat kun je verliezen in dit leven en misschien het allerergste om te verliezen is je moed en je hoop. Zonder moedig staan in dit leven, zonder hoop op een goede afloop is er reden tot bang zijn.

En hier schuilt meteen de "adder" onder het gras: zonder moed en hoop is er véél, veel ruimte voor angst. En als je moedig bent en de werkelijkheid onder ogen durft te zien, hoe hard die soms ook is bij de dood van een geliefde, of bij je eigen naderen­de dood, en je zet alle kaarten op de hoop: "dat het goed zal komen, dat de liefde nooit zal sterven", ook ten aanzien van jou, dan is er nauwelijks ruimte voor angst en twijfel. Dan krijgt de wanhoop en de vrees geen kans!

Psalm 23 zegt het zo mooi:  

Omdat de Heer mijn herder is, mijn hoeder,

daarom zal ik nooit iets tekort komen.

Hij immers zorgt voor een plek om te rusten,

aan de oevers van zeeën en meren, daar waar stilte is en bezinning.

Daar leef ik op, daar vat ik moed om verder te gaan op wegen die ik ken.

Hij is mijn herder; hij gaat voorop, in zijn naam durf ik volgen,

ongeacht waarheen de weg met hem voert. 

In zijn nabijheid schrikt de dood mij niet af. 

Ik weet mij bij hem en waarvoor zou ik dan bang zijn? 

Persoonlijk vind ik deze psalm een van de hoogtepunten van het menselijk vertrou­wen in God. Ik lees hem graag bij een overlijden, aan het graf. Zelfs de dood kan dat vertrouwen niet doden! Voor mij is deze psalm een menselijke en gelovige verwoor­ding van de moed en de hoop in een mensenleven. Een tekst die mij voortdurend blijft inspireren en wat nog belangrijker is: "ook moed blijft geven" - ontzettend veel moed! Want dat is het geheim van de hoop: moed ontvang je pas als je er ook moeite voor doet, als je durft je toe te vertrouwen, als je durft los te laten, je over te geven. Pas als je zelf actief stappen zet. Moed wordt bij uitstek getekend door een actieve houding. Dit in tegenstelling tot angst waarin veel passiviteit schuilt, een je laten bepalen door. 

"En mocht ik ooit de weg bijster raken, hij blijft mij behoeden altijd!" zegt psalm 23 tot slot. Hoe donker de nacht ook kan worden, ook weinig licht er ook valt op de weg die je gaat, ook dan hoef je niet te vertwijfelen, dan is "Hij" als het ware voor je en achter je en gaat Hij mee aan je zijde. Onzichtbaar, onaanraakbaar, onwaarneembaar, maar aanwezig. "Ik wil gewoon niet anders geloven". "Ik kán het ook niet!"

"Sine Timore", zonder vrees en met open vizier denken en zeggen wat er te zeggen valt: vóór de vrijheid, vóór de liefde, vóór de barmhartigheid en het mededogen, ook in onze kerk, in onze maatschappij en waar je ook staat en leeft. Want er kan je niets gebeuren... 

John Hacking


HET BOEK VAN DE THEE: de kunst om te leren leven  

Lang geleden in de kloof van Lung-men stond een Kiriboom, een echte koning van het woud. Zijn kruin reikte naar de sterren om met hen te praten; zijn wortels waren diep verzonken in de aarde en omstrengelden de zilveren draak die in de diepte sluimerde.

Op een dag maakte een grote tovenaar van deze boom een wonderharp en alleen de allergrootste muzikanten konden de tomeloze geest van deze wonderharp bedwingen. Het instrument werd lange tijd bewaard in de schatkamer van de Keizer van China want velen waren niet in staat om een melodie aan de snaren van de harp te ontlokken. Hun pogingen werden slechts beantwoord met rauwe klanken van verachting die in disharmonie waren met de liederen die ze zongen. De harp weigerde om haar meester te erkennen.

Als laatste kwam Peh Ya, de vorst van de harpisten, die het mocht proberen. Met zachte hand liefkoosde hij de harp, zoals men een wild paard tot rust probeert te brengen en zachtjes raakte hij de snaren aan. Hij zong over de natuur en de seizoenen, over hoge bergen en stromende rivieren. En alle herinneringen van de boom kwamen boven.

Weer speelde de zoete adem van de lente door zijn takken. Het water lachte in zijn val naar beneden de bloemen in de knop toe. De slaperige stem van de zomer klonk, de zachte motregen, het klaaglied van de koekoek. Hóór, het gebrul van een tijger, het dal geeft antwoord.

De herfst breekt aan; de maan fonkelt wit, messcherp tegen een zwarte nacht, de glans weerkaatst op het gras vol rijp. Wilde zwanen gaan voorbij in de winterse koude, de lucht zwanger van de sneeuw; hagelkorrels kletteren tegen de kale takken.

En Peh Ya wisselde van toon. Hij zong over de liefde. Het bos boog zich als een verliefde herder, verzonken in de diepte van zijn gedachten. Boven echter veegde een trotste maagd een lichte, mooie wolk weg; ze gaat voorbij en lange schaduwen slepen over de bodem, donker als de vertwijfeling.

En weer wisselde de stemming. Peh Ya zong over de oorlog, het kletterende staal en de stampende paarden. In de harp echter klonk opeens het onweer van Lung-men; de draak kwam met de bliksem dichterbij en het lawaai van een lawine dreunde door het dal.

Verrukt wilde de keizer van de hemel weten waarin het geheim van Peh Ya's overwinning lag. "Heer" zo luidde het antwoord, "de andere harpspelers mislukten, omdat ze alleen over zichzelf zongen. Ik liet het aan de harp over om vrij haar eigen lied te kiezen en ik wist waarachtig niet of de harp Peh Ya of dat Peh Ya de harp was." 

Dit prachtige verhaal kwam ik tegen in: Kakuzo Okakura, Das Buch vom Tee. Op een boekenmarkt lag dit juweeltje op mij te wachten. Het boek van de thee is wereldberoemd. Het handelt over thee en meer nog over het leven. Het drinken van de thee, de voorbereiding, het theehuis, de theemeester, het zijn evenzoveel metaforen om zorgvuldig en bewust te leven volgens de regels van het zenboedhisme.

Okakura schrijft: "wij zijn de harp van Lung-men. Als de toverhand van het schone ons aanraakt, worden de geheime kanten van ons wezen wakker, we trillen en beven als antwoord op de roep aan ons. Geest spreekt tot geest. We horen het onuitgesprokene, we zien het onzichtbare. De meester wekt tonen op waarvan we niets wisten. Lang vergeten herinneringen keren vol nieuwe betekenis terug. Door angst verstikte hoop, verlangens die we niet durfden te erkennen, staan opeens in een nieuw licht voor ons. Onze ziel is het doek, waarop de kunstenaar zijn kleuren aanbrengt. Zijn schakeringen zijn onze gevoelens; het halfdonker, lichte vreugde, donker verdriet. Het meesterwerk is ons en wij zijn het meesterwerk."

Geest spreekt tot geest! Misschien worden we in die 'geest' ook wel eens door God aangeraakt. Misschien zijn het zeldzame momenten, misschien vindt het maar één keer in een mensenleven plaats. Wie weet. Maar misschien is dat ook genoeg. We kunnen er soms een heel leven op teren. Tot de dag aanbreekt waarop alle scheiding voorbij is, waarop alle muren zijn gevallen, als we heengegaan zijn door de deur van de dood. Misschien is het nieuwe leven dan een groot snarenspel, met God als muzikant. Wie weet?

John Hacking

           

           

 


 

 

 

 

 
                 

 

      de Rijn - collage 30 x 40 cm

    voor meer en ander werk zie http://landscape.mystiek.net

canandanann - 20-02-2006 18:04:46