liturgie19
Start OmhoogErectiele disfunctieStart

                 
Advent

LICHTWEG (kerst)

GEBOORTE-LIED

VOORBEDE

NIEUW BEGIN

VEERTIEN STATIES

 

 

 

Advent

 

De aarde

maakt zich langzaam

aandachtig klaar

voor uw aankomst,

 

schikt de velden,

het licht van de maan,

en nevel

 

waar straks

de engel stort

naar de herders.

 

Ik denk:

in de weide aan de overkant.

 

Vanmiddag al stond het paard

er doodstil

gebogen naar de grote

donkere ogen van de grond.

 

Steeds weerlozer

gaan die nu open, -

 

dieper de oorsprong

die Gij ontsluit

 

waar Gij in het uwe

Uzelf wordt,

 

bijna een ik,

haast

uit Uzelf geboren,

 

een woord,

maar nog niet in ons uitgesproken,

 

nog een grens

van adem tekort.

 


Lichtweg (kerst)

 

Hein Walter

1

Ik was een meisje zoals meisjes zijn:

haren kammend, vlechtend, wegdromend

aan water en lachend om kleine

dingen; grote hoefden niet te komen.

 

Ik was niet mooi, ik had niet de fijne

trekken van een Joodse; ik was gewoon.

En zoals het ging, ook mijn

toekomst was bepaald, ik was beloofd.

 

2

Ik droomde op een nacht een kind:

een jongen met een hart zo zuiver

als licht en met ogen die verblindend

scherp door me heen keken. Ik huiverde

 

toen hij zag dat ook In mij het kwaad

te slapen lag. Hij bevrijdde me ervan

door zijn handen te laten rusten op mijn gelaat;

ze waren als stralen zon die doen verdampen .

 

3

We waren slapend wakker bij het vuur

dat hij was en zagen niet dat er rook

kwam van verkeerde kanten: zuur

geworden mensen vol haat waren er ook.

 

Op een geweten nacht werd mijn kind

door hen overmeesterd en verminkt. Hij leed

omdat het goede geen kwaad kan .

Ik bestierf in mijn slaap en baadde in het zweet.

 

4

Verder in mijn leven terug zouden

we gelukkig zijn en niet meer weten

welk lot het onze was. We vert rouw den

op God en op elkaar. Even waren we vergeten.

 

Dagen werden als mensen geboren, bloeiden

op en werden oud tot ze in iets verdwenen.

Wij waren jong: we werkten en groeiden

in sterkte, we aten en sliepen, zo was ons leven.

 

5

Een koning kwam kwaadaardig uit

niets: waanzin woonde in zijn ogen

en macht was zijn bruid. In zijn hoofd

stond kindermoord geschreven.

 

Kindermoord om die ene te doden

die koning van Joden zou heten .

Van angst verkankerde koning Herodes'

die die koning van Joden zou haten.

 

6

Er trok een karavaan door een woestijn

van vrede, langs argwaan en kift,

op zoek naar iets nieuws dat moest zijn.

Licht was de gids.

 

Het waren wijzen die reisden naar het westen

om een ster zo helder als een pas

geboren kind. De ster zou niet rusten

voordat het nieuwe gevonden was.

 

7

Ze vonden ons in een stal waar de geur

van lammerslacht nog hing. Ze vielen

op hun knieŽn om een kind dat voer

leek in een voerbak: vlees en bloed voor mensen.

 

Ze zagen wat te zien was in de ogen

van mijn kind: het nieuwe, het oude, het grote.

Ze waren gelukkig als kinderen. En de vragen

die ze hadden waren ze op slag vergeten.

 

8

In mijn droom was ons huis een stal ;

we waren de minsten onder de mensen:

we sliepen bij de os die er stond

en aten oud brood. Ik kende

 

het verhaal van de eersten en laatsten.

Wij waren de laatsten; we waren oud vuil

en werden gemeden als melaatsen.

De eersten hadden geen benul.

 

9

Herders waren in de buurt,

herders van goede lammeren .

Ze hadden gevoeld dat er een hart-

verscheurend kind geboren was. Met klamme

 

handen kwamen ze dichterbij. Schuchter

stonden ze in de staldeuropening stil

en keken naar binnen. Ze durfden

niet verder. De oudste schraapte zijn keel.

 

10

Ze hadden niet veel: een stok

om te steunen; het kleed dat ze droegen

had ze jaren van hoeden gekost.

Het was niet veel wat ze vroegen.

 

Maar hier, bij dit lichtkind

waren ze schatrijk. Ze zagen wat

niemand ooit zag en wisten

van harte dat het liefde was.

 

11

Ik denk dat ik van teveelliefde

wakker werd, het was groter dan ik kon dragen.

Ik werd overstroomd, ik was een rivier

die verdronk in groot water .

 

Ik lag snakkend naar adem

in een bed dat met ik moeite herkende'.

Alles leek anders: de muren, de ramen,

mijn handen, tot ik mezelf weer had gevonden.

 

12

Ik heb het die dag licht zien worden.

Alsof ik het zelf was, zag ik de olijfboom

veranderen van grijs naar groen. De bergen

leken verzet, ik keek verder dan ooit.

 

Ik was een meisje zoals meisjes zijn:

zittend bij een raam en wegdromend

in het landschap, kijkend naar kleine

dingen, klaar voor het grote.

 


GEBOORTE-LIED

 

Ooit, in schaduw van rozen,

langs snelvlietend water

zullen wij wandelen, vreemde-

lingen bekenden,

zingen, liefkozen, lachen

in alle talen.

Dat zal een droom zijn.

 

Daar, aan wijd open vensters,

in menigte stemmen

zullen wij wonen, honderd

worden en sterven

zoals graankorrels sterven :

niets zal verloren

niemand voor niets zijn.

 

Hart vermoedt het, verstand wikt

en weegt het -God geve het,

of zeg niet God, zeg Bron

van vrijheid, Genade.

Noem hem Komende, Liefde,

Eerste en Laatste.

Alles in allen.

 

Huub Dosterhuis

 


VOORBEDE

 

0 Heer God

over wie gezegd wordt en gezongen

dat Gij genadig zijt en rijk aan t rouw ,

aanzie deze wereld :

ontelbaar de mensen.

 

Gezegend zijt Gij

tegen de overmacht der feiten in

om naamloze mensen die,

vervolgd, voortvluchtig,

ten dode gefolterd,

toch vasthoudend aan u -

om zwakheid die kracht wordt -

gezegend allen

die uitzien naar de Stad-met-fundamenten,

naar een beter vaderland dan dit.

 

Wij bidden

voor allen die leven in welvaart

en toch geen hoop hebben,

geen levensvervulling;

die schade lijden aan hun ziel,

verdeeld en vereenzaamd,

gevangen in hun macht en hun bezit.

 

Wij bidden u

voor allen die hun lot niet kunnen dragen,

voor hen die lijden

en geen zin of uitkomst zien.

Voor wie verbitterd zijn -

onrustig, angstig, verkrampt,

onzeker, ten einde raad .

 

Gij die de oorsprong zijt

van al het goede dat gedaan wordt:

wees in ons hart, in onze ziel,

in ons verstand;

dat wij bij machte zijn

het ergste leed iets te verzachten,

dat wij opwegen tegen de wanhopigen;

dat allen die zich mensen noemen

niet doorgaan met de verwoesting

van deze aarde,

met de jacht en de moord op mensen.

 

Bij alles wat gebeurt,

schrikwekkend, mensonwaardig,

nu hier, dan daar -

leer ons aandacht hebben

voor wat ůůk gebeurt

en geschiedenis maakt:

voor gerechtigheid die volbracht wordt,

voor mensen die zich inzetten

ten einde toe, en zich houden,

 

stem die ons riep

en roepen zal,

tot ons en boven ons uit,

aan u is de toekomst

kome wat komt.


NIEUW BEGIN

Huub Dosterhuis

 

1.

Wees hier aanwezig. Dat het goed mag zijn

wat wij hier doen: het woord ter harte nemen

dat Gij in IsraŽl gesproken hebt

en ons in Jezus te verstaan gegeven -

 

dat woord als het nog leeft spreek het ons toe.

Doe ons tezamen horen, uw gemeente.

 

2.

Wees hier aanwezig, nu, als toen in hem.

Wij waren ver weg, Gij een vreemde god,

een onbekende naam, ťťn van de velen,

maar hij heeft ons uw Naam bemind gemaakt

 

een zoon van uw Tora, in U geworteld,

die ons geworden is tot heer en meester. "

 

3.

Mijn ziel begeert van deze wereld weg

bij U te zijn, voorbij aan zon maan sterren.

Daal af in mij. Bekleed mij als een boom

met twijgen licht. Dat ik de nacht doorsta.

 

En mij gereed houd voor een nieuw begin

dat bijna is. Zo dichtbij als uw woord.

 

4.

Verblijd ons met het lang verwacht bericht

dat Gij dichtbij, dat Gij al bijna hier -

'dat Ik al in uw midden ben, vrees niet:'

Herder van IsraŽl die Jozef leidde.

 

Breek door de duisternis van onze geest.

Verblijd ons met uw ongedachte komst.

 

5.

Geschreven staat dat uw messias komt

op zonnevlagen, vleugels van genezing

en dat Gij komt in hem -wees hier aanwezig

opdat wij in ons vlees uw Naam aanschouwen

 

Verschijn. De nacht is diep, de dagen leeg.

De mensen sterven en zijn niet gelukkig.

 

6.

GabriŽl, bode, sterke man van God

boodschapper van onmooglijke geboorte

van tegen alles in een nieuw begin -

Maria meisje dat geen man bekent

 

jij zal een kind ontvangen uit de hemel,

zijn koninkrijk zal heel de aarde zijn.

 

7.

Hij zal aan IsraŽl zijn woord gestand doen

Niets is onmogelijk bij hem. Hij haalt

tirannen van hun tronen neer, hij tilt

de armen uit het stof, hij stilt hun honger.

 

Mij heeft hij uit mijn diensthuis vrijgekocht -

zo zong zij en haar lied zal niet verstommen

 

8.

Een nacht dat pijlen niet verwonden, honden

niet bijten, schapen veilig slapen, vuur

niet zengt, die nacht zal hij geboren worden -

er zullen engelen door het luchtruim zweven.

 

Hij draagt van mens en god de oudste namen:

zout honing woonstee schaduw morgenrood.

 

9.

Zoals uw woord in den beginne sprak

zoals uw licht in den beginne lichtte

zo kome uw messias, uw knecht-koning

een mens waarin Gij u te kennen geeft

 

In diepe nacht is hij de weg gegaan

die in de afgrond voert der sprakelozen.

 

10.

Hij werd besneden tot uw IsraŽl.

Die dag is heden en gaat nooit voorbij.

Hij zal de letters spellen van uw Naam,

zijn lippen tuiten naar de oude woorden.

 

Hij zal geworteld staan aan waterstromen.

Zijn binnenst wordt een bron van levend water.

 


VEERTIEN STATIES

Hein Walter

 

1

Hij nam zijn kroon op en ging

naar de plaats waar het moest

gebeuren, de plaats die lang

geleden was bepaald. In rust

liep hij zijn eigen gang;

hij droeg zijn eigen last.

 

Hij dacht aan hoe hij verwachtte

dat het zou gaan. Zo zou het gaan:

ze zouden huilen; anderen zouden lachen

om zijn leven, om het vallen en opstaan

van een reddeloze, die zijn krachten

verspeelde met doodgaan.

 

2

Ik keek iemand aan die stond

te kijken; een jonge, oprechte man.

Ik vroeg aan hem of, als het kon

hij met mij zou willen ruilen, dan

zou hij de goede aarde zijn, de grond

waarop gebouwd kon, de hoeksteen.

 

Hij keek me aan alsof

ik gek was. Misschien. Alleen een gek

zou zo omgaan met zijn eigen lot.

Mijn lot? Hij had gelijk,

alleen een gekke zoon van God

zou voor hen zijn leven geven. Ik.

 

3

Ik viel. Toen een man zijn v rouw

sloeg, viel ik, en toen een kind

om eten bedelde, maar iedereen gauw

weg zag kijken, Oost-Indische blinden.

Ik viel toen een man van kou

stierfonder eer) deken van wind.

 

Ik stond wel weer op, ik kon

mijn benen nog gebruiken, maar wie

hielp hem, hij, die daar op de grond,

die al dood was. Ik zag

nog waar ik heen moest, mijn mond

kon nog zeggen, wat wel, wat niet.

 

4

Dag mam, hier ben ik nu, uw bloed.

Het spijt me. Het is niet uw schuld.

Wees niet bedroefd om wat ik doe.

Herinner me. Als er straks zoveel valt

te vergeten, herinner dan het goede

onder het geweld van nu. Wees geduldig.

 

Dag kind, ik ben hier, jouw bloed.

Het spijt me, mijn fouten, mijn schuld.

Ik snap niet helemaal waarom het moet

dat je dit doet. Moest je. ...Er valt

nog zoveel te zeggen. Mijn liefde, voel

het als een harnas tegen dit geweld.

 

5

Het duurde hun te lang; ik kreeg

hulp, van zo maar iemand, een man

die zo maar langs de kant stond. Hij keek

me met radeloze ogen aan, voor mijn lijden bang,

dat hij ook dat zou moeten dragen. Hij begreep

niet dat zijn leven ongevaarlijk was.

 

We kenden elkaars namen niet.

We spraken niet en raakten elkaar niet aan.

Even droegen we samen het hout, het hout

waar de dood op af zou komen, als een kraai

op een korst brood. Maar even was de dood

in verwarring. wie er bij hem dood zou gaan.

 

6

Mijn ogen raakten dicht, ik zag niets. meer

dan opnieuw de dingen die waren gebeurd:

het geluk op het gezicht van de v rouw die weer

zag hoe ze moest leven; treurige

ogen die opbloeiden als bloemen. Bekeerden

zag ik, vrienden om me heen. Ik werd gevierd,

 

tot mijn gezicht met een lap werd bekleed

en ik zachte vingers voelde op mijn voorhoofd,

op mijn wangen en mijn ogen werden

schoongeveegd.

Ik keek in het gezicht van een v rouw : troost

me, vroegen haar ogen, help me, geef

me de kracht om in het goede te blijven geloven.

 

7

Ik viel weer; het geschreeuw om me heen

was sterker dan mijn benen en mijn rug

leek te breken, zoals mijn wil geen

gewapend beton was gebleken, maar scheurde

toen het allemaal zo dichtbij kwam en een-

zaamheid ondraaglijk werd, toen ik wilde vluchten.

 

Toch vluchtte ik niet en toch stond

ik weer op om te volbrengen wat moest.

En, ik kon ook niet meer terug, de grond

was al onder mijn voeten gevaagd en de last

al onlosmakelijk op mijn rug gebonden.

De dood liep met me mee en hield me vast.

 

8

Waarom jij nou, die me leerde, me voorging

in die goede dingen, die me niet liet

maar vasthield en meenam, die me opving

als verdriet me bij de keel greep. Niet

jij zou me moeten verlaten, want hoelang

kan ik overleven? Wie redt me nu? Wie?

 

Kijk, kijk goed naar mij, maar kijk ook verder

dan deze dag die onontkoombaar eindigt "

in het donker. Huil, maar huil ook om jezelf

want jouw lijden zal niet minder zijn

dan je kunt verdragen. Je verbergen

voor wat komen moet, dat kun je niet.

 

9

Ik wist het niet meer, ik wist even echt

niet meer waar en wie ik was.

Was ik die man die blind en slecht

ter been was, of was ik die man die hem genas?

Was ik degeen die sprak over het oog

van de naald? Wist ik van de hemel af?

 

Ik liep zonder meer te weten dat ik liep

en zonder het gegil te horen, het gevloek;

ik viel zonder te snappen dat ik viel

en zonder te weten dat ik weer moest

opstaan. Het was net alsof mijn ziel

al dood was. Maar dat was niet genoeg.

 

10

Had ik bezittingen gehad, grond, ik had

het hun gegeven; of geld, hier neem

en geef het uit. Maar nee, al wat

ik had was een gescheurd kleed.

En mijn lichaam en mijn bloed?

Die waren al vergeven.

 

Een gescheurd kleed; wie won het?

En, was het ůůk heilig, zoals de splinters

en de wade van erna en de weg

die ik liep en waar ik viel? Wie wint?

De soldaat, de volgeling, de wet

van het toeval? De ziende of de blinde?

 

11

Hier werd ik het, het lam

dat ik zag in mijn dromen, geslacht

op een kruis, met pinnen door mijn handen

en voeten; v rouw en en mannen lachten

en staken vuisten naar me omhoog: branden

in de hel moest ik. Zo was het, dacht 1k.

 

Hier werd ik het, het beeld

van de man aan het kruis.

Nu is het geschreeuw verstomd en is het stil

geworden; alleen nog het gefluister

van het bidden aan mijn voeten dat het mijn wil

is die geschiede. Opgelucht gaan ze naar huis.

 

12

Het werd donker, de dag

scheurde als een doek

voor een tempelingang. Ik dacht

dat ik de zon zag vluchten, toen

ik niets meer hoorde, maar het was

mijn ziel die uit mijn lichaam voer.

 

Het werd donker, de nacht

van mijn leven brak aan. Kil

werd het. Alles, het lijden, het vechten,

alles was voorbij. Geen geluid, het was stil

als de dood. Had ik hierop gewacht?

Was dit nou wat ik wilde, Gods wil?

 

13

Ze namen me mee; zoals ik hen

had meegenomen naar de man

die opstond uit de dood en naar de mens

die doof was voor de woorden van

de wereld, maar wel de woorden herkende

van erboven, zo namen ze mij mee

 

om mij te laten weten dat ze het

hadden begrepen. Ze namen de man

mee die dood was, maar net

zoals de man van toen zou opstaan

uit de dood. Ooit zou hij zijn doodsbed

opnemen en wandelen; zo zou het gaan.

 

14

Hij nam zijn kroon af, en hing

hem aan een spijker in de muur.

Het was volbracht, de mensen gingen

weer naar huis, waar het vuur

aan moest en gegeten, de gewone dingen;

de ongewone hadden lang genoeg geduurd.

 

Hij dacht aan hoe hij had verwacht

dat het zou gaan. Zo was het gegaan:

het ademloze wachten, het zachte

huilen. Hij keek uit een raam

en zag het goede van de nacht:

de rust van berusting, de maan.

 

 

 

 


 
                 

 

      de Rijn - collage 30 x 40 cm

    voor meer en ander werk zie http://landscape.mystiek.net

canandanann - 20-02-2006 18:04:59