Nederlands1
Start OmhoogErectiele disfunctieStart

                 

Het lied van het morgenlicht

Wanneer ik morgen doodga

* Liefde * 

LIGGEN IN DE ZON

Roep het begin op

September

Neergang

Gebroken Beeld

Laatste Poging

Langzaam

Hérault

Scheepje varen

In de trein

NIETS

HET BERKJE

WACHTEN IN DE OCHTEND

Is het vandaag of gisteren

Het 'tijdje' -steeds te kort of te breed

Maak ons stil dan als het suizen van de nachtwind

In de tram

Waarover zal ik zingen

 

VREEMDELINGEN IN JERUZALEM

Bijna alles, bijna niets 

STER

VOOR WIE DIT LEEST

Onder de appelboom

Aan een boom in het vondelpark

Diep van mijzelf

Een laatste roos bloeide

Nu worden mijn gedachten vreemd

Job  

Ochtend

Laatste gedicht

Nacht

Avond aan zee

LIEFDE

HET WATER 

Met scherpe, blinde ogen

BOMEN

Half tien

Benadering

Tweelingbroer

Vlasveld 

Het kind en ik 

Het derde land


Het lied van het morgenlicht

 

Ik groet het morgenlicht maar of

het zich laat groeten

de voeten der voorbijgangers laten

zich beter groeten

wij moeten zeggen zij ondanks het

morgenlicht

ik knik ze toe houd moed zeg ik het

licht maakt je toch blij

ze knikken terug maar ze geloven

niet ze gaan voorbij.

 

Het morgenlicht houdt zich nu

bezig met de dingen

de pasgewassen trams de rails het

draad erboven

de fietssturen de ramen en de

raamkozijnen

de dingen kunnen in het

morgenlicht geloven

het water van een gracht wordt

zonder kleren aan

zo heilig als de heilige Sebastiaan.

 

En ook de kar de man ernaast de

haring op de kar

zij roepen eensgezind en zonder dat

zij opzien baren

het morgenlicht nabij en ook ikzelf

ik groet

het morgenlicht maar of het zich

laat groeten

wij moeten zeggen wij dit is het

morgenlicht

wij moeten zeggen wij het licht is

ons gezicht

wij moeten zeggen wij het licht gaat

eenmaal dicht.

 

H. Andreus


Wanneer ik morgen doodga

 

Wanneer ik morgen doodga,

vertel dan aan de bomen

hoeveel ik van je hield.

Vertel het aan de wind,

die in de bomen klimt

of uit de takken valt,

hoeveel ik van je hield.

Vertel het aan je kind,

dat jong genoeg is om het te begrijpen.

Vertel het aan een dier,

misschien alleen door het aan te kijken.

Vertel het aan de huizen van steen,

vertel het aan de stad,

hoe lief ik je had.

 

Maar zeg het aan geen mens.

Ze zouden je niet geloven.

Ze zouden niet willen geloven dat

alleen maar een man alleen maar een vrouw,

dat een mens een mens zo liefhad

als ik jou.

 

Hans Andreus


* Liefde * 

Je praat

nuchter

over de liefde.

Terecht.

 

Er is al

zoveel

over gepraat

en gezegd,

 

terwijl de

stilte

 

staat te

wachten

 

of er nog

wat van komt.

 

Hans Andreus


LIGGEN IN DE ZON

 

Ik hoor het licht het zonlicht

pizzicato

de warmte spreekt weer tegen mijn

gezicht

ik lig weer dat gaat zo maar niet dat

gaat zo

ik lig weer monomaan weer

monodwaas van licht

 

Ik lig languit lig in mijn huid te

zingen

lig zacht te zingen antwoord op het

licht

lig dwaas zo dwaas niet buiten

mensen dingen

te zingen van het licht dat om en op

mij ligt.

 

Ik lig hier duidelijk zeer zuidelijk

lig zonder

te weten hoe of wat ik lig alleen

maat stil

ik weet alleen het licht van wonder

boven wonder

ik weet alleen maar alles wat ik

weten wil.

 

H. Andreus

 


Roep het begin op

 

Roep het begin op,

trage hand die schrijft,

want ikzelf kan haast niet meer denken

aan het eerste ogenblik,

het eerste uur en aan de tekenen

van geluk, zoals er

waren: bomen, bruggen,

een rivier, stilte en een toevallig

bed later, - tekens van

vreugde in de stad waar ik

kwam - een vreemdeling - en werd

ontvangen: een dier

van liefde, een mens van geluk.

 

Hans Andreus

 


September

 

Blond lief, de laatste gouden dagen

wuiven ten afscheid en wij achten 't niet,

de bomen en de struiken dragen

hun laatste tooi en in het riet

schuilen de vissen en hun trage

vinslag verraadt hen niet.

 

Het wordt nu tijd ons te bezinnen,

de bossen kleuren dieper bruin

en lila herfstasters beginnen

hun ijle bloemen in mijn tuin.

 

Het wordt nu tijd om te bedenken:

de zomer houdt niet eeuwig stand;

hij schonk ons al wat hij kon schenken -

de laatste gouden dagen wenken

en herfst komt reeds in feller kleuren drenken

de bloemen van dit dierbaar land.

 

Koos schuur


Langzaam

 

Winter, jij bent een slechtaard

in de huizen verstop je je

als een kind zie ik je alle scholen

binnen hollen met je lichaam

in een tas o winter jij bent

een slechte meester

 

een klein beetje vuurwerk daarmee

ben ik tevreden o winter geef mij

wat vrolijkheid knip een stuk

van deze middag af gooi een sprookje

in het water van de nacht

o slechte meester

 

dag slechte winter, scharenslijper,

met geschramde knieën hol je

over de speelplaats als knikkers

uit de wolken van een hemel naar het blauwe

hemd waar het witte krijtje rijdt van

een slechte meester.

 

Hans Lodeizen

 


Hérault.

 

Avond in de Hérault. Thymgeuren

dobberen zwaar

op de lucht, moeten nergens zijn

en blijven hangen, zoals wij in dit

domein.

Zoals je zou willen zwerven, 't doet

er niet toe waar,

 

als het hier maar is. Nevel gaat

net niet over het land

zoals je een slapend kind

niet niet aanraakt, erover ademend.

 

En je weet: ik heb niet wat ik heb.

De branding van de wind

waait een zee van tijd zacht heen

en weer, Het is eb.

 

H. de Coninck

 


Scheepje varen

 

Aan beide oevers zit een vrouw:

de ene laat een scheepje gaan,

verheugd en fris, hoog op het water;

de andere pakt het peinzend aan,

zwart, scheef, een uitgebrande

krater.

Soms kijken zij elkander aan,

dan moet een blinkend schip

vergaan,

halverwege.

De een weent, de andere lacht,

niet triomfantelijk, maar zacht,

 

bijna verlegen.

 

M. Vasalis

 


In de trein

 

In de trein

vraagt een kind

wat is een koe

en wat is een paard

wat is water en vuur

wat is de lucht

de zon

de dauw en de mist

 

duizend vragen zijn er

en tienduizend antwoorden

 

in de trein

denk ik

wat is een kind

 

één vraag is er

en één antwoord

WONDER

 

Jos Vandeloo


NIETS

 

Het leven

je zou het je moeten kunnen

herinneren

als een buitenlandse reis

 

en er met vrienden of vriendinnen

over na moeten praten

en zeggen

 

het was toch wel aardig,

het leven,

en flarden zien van vrouwen,

geheimen

en landschappen

 

en dan tevreden achteroverleunen

maar doden kunnen niet

achteroverleunen.

 

En ook verder kunnen ze niets.

 

Cees Nooteboom


HET BERKJE

 

In het grote stille woud

staat het kleine witte berkje

als een handenarbeidwerkje,

tussen bomen, zwaar en oud.

Zilver tussen brons en goud.

 

In de warmte van de zon,

in de koelte van de regen,

in de schaduw van verlegen

hoge bomen in de wind.

Als een vroeg verlaten kind.

 

Als het nachtblauw pakpapier

het bos tot in de verste takken

schier onmerkbaar in gaat pakken,

trilt het kleine berkje even,

zie je flauw zijn takken beven.

 

En het houdt de adem in.

Alle struiken, alle bomen

weten wat er dan gaat komen,

't hele bos weet dan allang:

onze berk is stervensbang.

 

Het staat stokstijf in de nacht

wit en spichtig spook te wezen;

dodelijk bleek zichzelf te vrezen.

Angst en vrees hebben de macht.

Angst en vrees houden de wacht.

 

En de bomen in het rond

zouden 't doodbevreesde berkje

in hun takken willen bergen.

Maar zij weten, dat hun troost

slechts de angst en vrees vergroot.

 

Vastgenageld aan de grond

zien de machteloze bomen

't onafwendbare einde komen.

Angst roept angst op en weerkaatst

oorverdovend op het laatst.

 

Toen in een novembernacht

is de berk van angst gestorven.

Is het berkje doodgegaan.

En de bomen hieven zacht -

ruisende hun treurzang aan.

 

Ad Booijen

 


WACHTEN IN DE OCHTEND

 

Ik zat te wachten in een groot en leeg café

in bont gedoken, rillend in mijn eigen vuur

en alle bleke kelners wachtten mee...

zij spraken weinig, met gedempte stem:

ze wacht op hem, ze wacht op hem, op hem...

Er was geen klok, geen tijd, alleen maar duur.

 

Toen was ik niets meer dan maar ‚‚n tentakel

die blindelings strekte, ‚‚n blind oog voorop

en ‚‚n doof oor, ‚‚n sprakeloze open mond,

gestrekt en zoekend tussen duizend mensen

en afgeleid door geen - één dringend wensen

totdat hij enkel maar die ene vond,

die 't oog kon zien, het oor kon horen

en die de mond had uitverkoren

en die de roep daaruit verstond.

 

Tot hij daar was, tot hij daar stond

en ik, nog ganselijk verloren

hem nauw kon zien, hem nauw kon horen.

 

M. Vasalis

 


Is het vandaag of gisteren

 

Is het vandaag of gisteren, vraagt mijn moeder,

bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed.

Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag

en zegt: zijn we in Roden of Den Haag?

Wat later: kindje ik word veel te oud.

Ik troost haar, dierbare witte astronaut

zo ver al van de aarde weggedreven,

zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend

zonder bestek en her en der.

Zij zoekt -het is een s.o.s.-

haar herkomst en haar zijn als kind

en niemand niemand, die haar vindt

zoals zij was. Haar Franse les

herhaalt zij: van haar 8e jaar:

`bijou, chou, croup, trou, clou, pou, o,

die eerste juffrouw, weet je wel

die valse ouwe mademoiselle

hoe heet ze nou. Ik ben zo moe'.

 

Had ik je maar als kind gekend,

die nu mijn kind en moeder bent.

 

M. Vasalis

 


Het 'tijdje' -steeds te kort of te breed

 

Stilte is...

'de Tijd' in plaats van 'het tijdje'.

Kairos in plaats van Kronos.

 

...Het 'tijdje'

-steeds te kort of te breed -

heeft z'n bladspiegel altijd vol

met belangrijke baan

met afgesproken afspraken

met geagendeerde agendassen.

En daar bovenop

interessante interessante...

 

Alles samen

een indrukwekkende ballon:

planbord, treingids, wekker,

verveling, de klok,

eindeloze beplichtingen.

En time is natuurljk monnie:

monnie voor bonnie.

 

Na een 'tijdje'

doet de pijnstiller het

een tijdje.

 

*

 

De Tijd daarentegen

heeft al den tijd

avan komen en van gaan.

Zij groeit - ongemerkt -

de grassen

dwarsdoor het grind.

 

Zij zet luisterpunten

achter heur zinsneden

om te wachten

of iemand wat zeggen wil.

 

Want de Tijd

is bidden, bad, gebeden,

dat zich niet

van leven onderscheidt.

Duizend psalmen van monialen

van gregoriaanse pissebedden

onder vochtige plavuizen.

 

De Tijd:

Vinger in je mond.

Een slok water.

Leunen over het hek van de wei,

-je neusgedrukt

tegen het oneindig uitstalraam.

 

Voor haar intimi

houdt zij ruggelings

een besloten vernissage

van de stillevens

der scheuren in 't plafond.

 

De Tijd heeft het eeuwige leven.

Haar ogenblikken zijn zachte billen

zonder begin en zonder einde.

 

De Tijd heeft al den tijd.

Zij hangt met heur ellebogen

over de reling van de open brug.

En na 't sterven van de dag

bewaart zij geliefden

in elkanders schoot.

Zij is het rustig asemen

van dingen die bestaan

 

B.P. de Roeck


Maak ons stil dan als het suizen van de nachtwind

 

Maak ons stil dan als het suizen van de nachtwind

in het donker gras,

een verre zomernacht -

een man lag wezend in het gras

en hij verstond uw komen -

maak ons stil

als het suizen der geheimen in ons bloed.

 

Maak ons stil als het trillen,

licht en sterk,

van een kabel die gaat breken.

zo trilt een dolk in hout.

Zo trilt ons hart

wanneer Gij nadert.

 

Maak ons stil dan

als het sterke dringen

van het goed verdriet,

dat door ons leven trekt

in fijne nerven,

maak ons stil

als het branden van tranen,

dat zwak maakt en wankel,

van geluk.

 

Maak ons stil dan

als het sidderend rechtstandig zweven

van een vlam -

zuiver staat zij,

bloem van pijn,

verslonden in het hoge feest der vernietiging -

wij allen wachten in het donker,

Vreemdeling,

tot Gij ons terugneemt in Uw branden,

U alleen behoort ons hart.

 

J. van Schagen

 


In de tram

 

-zonnekind-

zij lacht de dag open

op vleugels van haar ongeduld

 

twee ogen durven nog geloven

dat de tram h  r wereld kent

 

wij rijden van hier naar ginder

van mamma naar straks plezier

 

met dit kleurstift teken ik opa

wacht! nee hier

 

zij praat de morgen wakker

 

een vrouw lacht in haar jas

 

om het hondje dat in een tas

geen plaats innam maar nú plots

blaft

 

naar het meisje dat als een

lichte vlinder snel heel deze nieuwe

dag innam

 

Lia Barbiers


Waarover zal ik zingen

 

Waarover zal ik zingen

over regenjassen

over het lover van geboomte

of zal ik van de liefde zingen

 

Waarover zal ik zingen

over vliegmachines blinkend aluminium

in de zon en blauwe lucht

of zal ik zingen over de liefde

 

Over auto's

over steden en historie

of zal ik zingen over de liefde

 

Over vele vreemde dingen

over de gewone

of zal ik zingen over de liefde

 

Over bloemen

over water

over mooie dingen

of wat droevig is

of zal ik zingen over de liefde

 

Over tabak en vriendschap

over geur en wijn

over schepen zeilen meeuwen

over ellende

over de ouderdom

over de jeugd

of zal ik zingen over de liefde

 

Jan Hanlo

 


VREEMDELINGEN IN JERUZALEM

 

Nu ben je veel verder van huis.

Veel verder dan ik ooit gezworven. Je had het ook

mooi verkorven, bij die het wisten,

 

die met de rechte gezichten –

en bij het volk uit de stad en de dorpen dat huishield

onder het kruis waaraan je nu bent gestorven

 

en als zwakkeling, Verder gezworven,

zei ik? Een ding ben je nu geworden, een

dood ding, ergens door iemand

 

opgehangen en vergeten.

Van jou kom ik niets meer te weten en zelfs de

herinnering zal eerder komisch zijn want

 

mens, waar is je God gebleven die je was,

maar toch stervend aanriep als een hond

zijn meester?

 

Stomme dood. Maar waarom blijf ik dan –

denken: Ik dacht waarachtig dat ik daar

hing?

 

Hans Andreus


Bijna alles, bijna niets

Er is veel verloren bijna alles

er is weinig gewonnen bijna niets

behalve het wennen aan de wanhoop

behalve het weten dat het doorgaat

behalve de onrust die ons voortjaagt

en de verzoening

met het spiegelbeeld.

 

E. Warmond


Ster

Ik zag vanavond voor het eerst een ster.
Hij stond alleen, hij trilde niet.
Ik was ineens van hem doordrongen,
ik zag een ster, hij stond alleen,
hij was van licht, hij leek zo jong en
van vóór verdriet.
Vasalis


VOOR WIE DIT LEEST

 

Gedrukte letters laat ik U hier kijken. k

maar met mijn wanne mond kan ik niet spreken.

 

mijn hete hand uit dit papier; niet steken;

wat kan ik doen? Ik kan U niet bereiken.

 

0. als ik troosten kon. dan kon ik wenen.

Kom. leg Uw hand op dit papier; mijn huid;

verzacht het vreemde door de druk verstenen

van het geschreven woord. of spreek het uit

 

Menige verzen heb ik al geschreven.

ben menigen een vreemdeling gebleven

en wien ik griefde weet ik niets te geven;

liefde is het enige.

 

Liefde is het meestal ook geweest

die mij het porlood in de hand bewoog

tot ik mij slapende voorover boog

over de woorden die Gij wakkerleest

 

Ik zou wel onder deze bladzij willen zijn

en door de letters heen van dit gedicht

kijken in Uw lezende gezicht

en hunkeren naar het smelten van Uw pijn.

 

Doe deze woorden niet vergeefs ontwaken.

zij kunnen zich hun naaktheid niet vergeven;

en laat Uw blik hun innigste niet raken

tenzij Gij door de liefde zijt gedreven.

 

Lees dit dan als een lang verwachte brief:

en wees gerust. en vrees niet de gedachte

dat U door deze woorden werd gekust;

ik heb je zo lief

 

Leo Vroman


Onder de appelboom

 

Ik kwam thuis, het was

een uur of acht en zeldzaam

zacht voor de tijd van het jaar.

de tuinbank stond klaar

onder de appelboom

 

ik ging zitten en ik zat

te kijken hoe de buurman

in zijn tuin nog aan het spitten

was, de nacht kwam uit de aarde

een blauwer wordend licht hing

in de appelboom

 

toen werd het langzaam weer te mooi

om waar te zijn, de dingen

van de dag verdwenen voor de geur

van hooi, er lag weer speelgoed

in het gras en ver weg in het huis

lachten de kinderen in het bad

tot waar ik zat, tot

onder de appelboom

 

en later hoorde ik de vleugels

van ganzen in de hemel

hoorde ik hoe stil en leeg

het aan het worden was

 

gelukkig kwam er iemand naast mij

zitten, om precies te zijn jij

was het die naast mij kwam

onder de appelboom, zeldzaam

zacht en dichtbij,

voor onze leeftijd.

 

Rutger Kopland


Aan een boom in het vondelpark

 

Er is een boom geveld met lange groene lokken.

Hij zuchtte ruisend als een kind

terwijl hij viel, nog vol van zomerwind.

Ik heb de kar gezien, die hem heeft weggetrokken.

 

O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen,

met slepend haar en met de geur van jeugd

stromende uit zijn schone wonden,

het jonge hoofd nog ongeschonden,

de trotse romp nog onverslagen.

 

M. Vasalis


Diep van mijzelf

 

Diep van mijzelf en van mijn zang vervreemd

hoor ik in twijfel niets dan toon na toon,

ontken de wijs, de oude, diepbeminde melodie,

ontken ik al wat naar verbinding zweemt,

ontken ik in de grootste eenheid hoon.

Afzonderlijk, vervreemd, is alles wat ik zie.

 

Een boom bespiedde ik, haast de ganse dag,

het regende gestaag

en blad na blad neeg naar beneden als een druppel woog

en drupte en rees zacht omhoog...

Zo regende het van blad op blad,

zo regende het de ganse dag.

 

Het regende en ik neig en rijs

met kleine wanhoop in het grijs gemoed.

Ik ben zo ziek...

Waar bleef de hemelse muziek,

de eenheid in het aardse zingen.

Ik hoor alleen, dat alles lijdt,

ziek van de veelheid van de dingen,

van hun volstrekte eenzaamheid.

 

M. Vasalis


Een laatste roos bloeide

 

Een laatste roos bloeide,

omdat zij daartoe nog zes blaadjes had.

 

Die zaten samen, bol en bloot

en van de koude donkerrood.

 

De platte bladeren der platanen

hingen reeds neer om los te gaan en

 

gingen los en zwierden neer.

Ook reeds in zonnig windstil weer.

 

Neer ook moesten na een poos

twee blaadjes van de late roos.

 

Zo bloeide zij geluidloos door.

Daar had zij nog vier blaadjes voor.

 

Zo gestorven als maar kon

stond hoog, diep gras nog in de zon.

 

Toen knakte het en raakte langzaam

de aarde aan als met een wang.

 

De roos raakte tegelijkertijd

twee blaadjes, een, twee blaadjes kwijt.

 

Ze lagen plotseling gezond

maar dood beneden op de grond.

 

De dagen werden kort, vergeeld.

Slechts in de huizen werd gespeeld.

 

De roos, nu bijna menselijk oud,

bloeide nog, maar innig koud.

 

Twee vlekjes rood en een buikje groen

daar kon zij het blijkbaar ook mee doen.

 

De sneeuw viel. In de verte snel;

vlakbij zweefde hij evenwel.

 

De roos ook sneeuwde levensgroot

met haar twee blaadjes. Een. Twee. Rood.

 

Ach dacht zij, nu heb ik dus niets.

Toen bloeide zij maar zonder iets.

 

Wie het bloeien heeft verleerd

doet zeer waarschijnlijk iets verkeerd.

 

Leo Vroman


Nu worden mijn gedachten vreemd

 

Nu worden mijn gedachten vreemd,

nu worden mijn gedachten vreemd,

als oude tulpen, met kleuren,

die er eigenlijk niet bestaan

en uit een bijne uitgeputte,

stenen grond rijzen zij op en

zijn al in hun knop verwilderd.

Zij lijken op chrysanten,

doodshemden van de zomer,

ze zijn nog ouder dan ikzelf

en ik herken ze niet.

 

Hoor: uit hun monden,

vertrokken door het bittre,

dat hen voedt, polytonaal een vreemde,

vreemde taal,

die ik niet wil verstaan.

 

Maar ik vermoed,

dat het een lied beduidt,

van littekens

en oude wonden.

 

M. Vasalis


Job

 

1.

Maanbijl

val in mijn merg

 

zodat mijn ceder

morgen de weg verspert

voor de vurige paarden

 

Oude leeuwen in mijn bloed

roepen vergeefs om gazellen

In mijn hoofd vermolmen

wormstekige knoken

 

Fosforescerend

hangt in mijn borstkast

een vreemd hart

 

11.

Verteer mij, grijze kalk

loog mij af, jong zout

dood is vreugde

 

Ik voed me enkel nog met vis

uit de Dode Zee

die gloeit van jodium

 

In mijn zweren

kweek ik de rozen

van de doodslente

 

Zeventig schuren afgebrand!

zeven zonen weggeteerd!

Hoe groot is de armoe!

 

Als de laatste olijbom

uit de woestijn van Azië

staat mijn geraamte erbij

 

Waarom ik nog leef?

Onzekere God

om Jou te bewijzen dat Je bestaat

 

111.

Laatste olijfboom, zeg je?

Maar gouden olie

druipt uit mijn takken

die leerden zegenen

 

In de broeikas van mijn ogen

rijpt de tropische zon

 

Mijn wortelvat is in marmer geheid

Hoor Israël

ik ben de tienbrodenboom

 

Ik ben het vuurboek

met de brandende letters

 

Ik ben de driearmige kandelaar

bewoond door wetende vogels

 

met de zevenkleurige blik

 

Iz.Goll


Ochtend

 

Ochtend van staalwol

klokken

kijken gestorven

 

de dag is blind omdat

de nacht helderziende was

 

het licht smaakt ouderwets

op een verdorven

romantische manier naar as.

 

Ellen Warmond


 

Laatste gedicht

 

Dit wordt het laatste gedicht wat ik schrijf

nu het met mijn leven bijna is gedaan,

de scheppingsdrift me ook wat is vergaan

met letterlijk de kanker in mijn lijf,

 

en, Heer (ik spreek je toch maar weer zo aan,

ofschoon ik me nauwelijks daar iets bij voorstel,

maar ik praat liever tegen iemand

aan dan in de ruimte

en zo is dit wel

 

de makkelijkste manier

om wat te zeggen), -

hoe moet het nu,

waar blijf ik met dat licht van mij, v

an jou, wanneer het vallen,

weg in

 

het onverhoeds onnoemelijke begint?

Of is het dat jij me er een onverdicht woord

dat niet uitgesproken

hoeft voor vindt?


Nacht

Dieper naar voren kan ik mij niet buigen

over de wereldrand,

spaarzaam verlicht.

Met het gelaat op blinde duisternis gericht

kan ik mij van Gods glans niet overtuigen.

 

De verste nadering betracht ik

in vele gedachten die naar dat hol gebied uitzend;

talrijke keren niet,

doch ik verlies mij in dit koppig spelen

 

en in de pijn die tot een lust verdooft

om hun verminkte wederkomst waaraan 'k een wreed

en zeker teken hecht van Gods bestaan:

dat ginds een wand is waar wat in hem gelooft

en tot zijn licht vliegt blindelings op stuit.

 

Doch wellicht hoort hij in de stilste nachten

het zieke ritselen van mijn gedachten

die zich te pletter fladderen

buiten op zijn ruit.


Avond aan zee

 

Het strand was vast-gevoegd en glad

en smalle golven sloegen om,

uit duizend smalle, witte monden

zacht prevelende dan weer stom.

De zee keek op, alsof zij bad.

Toen heb ik U teruggevonden.

 

O grote, oude, grijze zee

in rusteloosheid zoveel rust,

‚‚n stem uit duizend kleine kelen

sprekende tot de smalle kust;

eenheid uit zoveel tegendelen.

Mijn oude liefde, mijn oud vertrouwen

zo groot, haast niet om uit te houen,

ouder dan voor mijn grote lief...

Ik zag voor 't eerst weer naar de hemel:

hoe die zich rustende verhief

 

M.Vasalis


LIEFDE

 

Wat is liefde anders dan

elkaar verlaten

in een sprakeloze taal?

 

Woordenloos zeggen: luister

waterval van gefluister

hoor mij ik hoor je uit

 

en het ademloos antwoord:

je huid

juichend

zonder geluid.

 

Ellen Warmond


HET WATER

 

in de rose hemel

en in de geweldige stilte

hoorde hij een stem

een gevoelige stem van

geel riet die hem toeriep

in de rose hemel

hem toeriep

en in de geweldige stilte

 

er stond een man

aan de overzijde van het water

die hem toewuifde

in de rose hemel

een man tussen het gele riet

 

hij wachtte heel lang

en antwoordde niet

op de gevoelige stem

van geel riet die hem toeriep

in de rose hemel

en in de geweldige stilte

 

hij antwoordde niet

en wachtte

 

Hans Lodeisen


Met scherpe, blinde ogen

gericht op het doel

gaande langs zijn gevoel

en treuren alleen met zijn verstand,

 

met scherpe, blinde ogen

gericht op het leven

boven een leven, boven

een wereld onder de wereld,

 

de man die schrijft verandert

steeds weer in zijn schrijvende hand

die meer dan een mens kan geloven.

 

Hans Andreus


BOMEN

 

Bomen zijn werkelijk. Hun bladeren praten

werkelijk met woorden veelzeggend en

letterloos.

Hun toppen zingen. Hun stammen

zwijgen hoorbaar.

Hun wortels houden van de aarde.

Bij een boom staande moet ik

wel ademen als een boom.

Naar een boom ziende zie

ik hemel en aarde in elkanders armen.

Want een boom, een boom is een bruiloft.

 

Hans Andreus


Half tien

Nog laat zonlicht hoog in de spar

de merel zingt als een nachtegaal

spreeuwen kletsen wat met koolmezen

een eerste zwaluw beschrijft de avondlucht.

 

Het is midden mei, de blauwe klokjes luiden

de nestkastjes bewolkt met af- en aangevlieg

de hemel onbewolkt, het is Gods wieg

voor alle broedsels in dit paradijselijk buiten.

 

Ik ga naar binnen, het slaat half tien

en wordt een beetje fris maar zo te zien

is het ook morgen weer een schone dag

met in de vroegte goudvinken misschien.

 

Kees Winkler


Benadering

 

Lichtheid van bestaan, eens, lang geleden zo,

waarschijnlijk wel voor het eerste uur sloeg

en de tijd uitzwermde: plaag over een plotseling

zichtbaar landschap.

 

Zon, zee, laagland, m‚‚r landen. Het duurde jaren

voor ik een huis bouwde om ergens te blijven

en slechts aan de huid van een vrouw mat ik af

de grotere zon, de goddelijke.

Zoveel dacht ik na - het licht stond aan het venster

of de nacht zette een hoes van rouw over mijn huis -

en ik werkte steeds met woorden, maar begreep minder,

scheen het, dan ieder ander.

 

Zodat ik niets meer wist, wanhoop doorbrak en wat ik

mijzelf had genoemd nu als een brok in de keel stak.

En dat was alles. Betekende dit mijn leven, ik kon

toch niet anders doen dan het leven.

 

Zo blijft het ook voorlopig. Mijn goden bekvechten

en ik heb mij zo lief als een spiegel een spiegel.

Verkeerde oneindigheid. Maar soms het fluisteren

van iets dat ik niet hoor

 

Hans Andreus


Tweelingbroer

 

Ook nu ik oud en droomloos ben

Droom ik nog steeds dezelfde droom:

Mijn lang vergeten tweelingbroer

Zwemt met mij, zij aan zij. Zijn lijf

Wordt door de golfslag naakt tegen

Mij aan gebracht. Mijn huid, die hem

Ontvangt, is blond als van een kind

En hij, die mij omringt, is zacht

Zoals weleer. Wij spreken niet,

Maar strelen, lachende, elkaar.

Dan zinkt hij weg. En ik ontwaak

En wacht, totdat ik hem opnieuw

Ontmoet in het verdroomde meer.

 


Vlasveld

 

Wij reden langs een holle weg,

Het door de zon gespannen oog

Op ons onzichtbaar doel gericht,

Toen plotseling, in de bocht,

De berm zich opendeed.

Wij stonden stil, bevangen,

Want voor en boven ons lag bloeiend water,

Een blauwe rechthoek van doorwaadbaar licht.

 

O wuivend licht! O overgang tot dieper blauw!

Het leven levert ons in blindheid uit

Aan onrust en verdeeld verlangen,

Maar in de luwte van jouw welvingen beweegt

De stilte van een onbegrensde eindigheid.

 

Wij worden door dit blauw bevrijd:

Een ogenblik ontheven aan de tijd,

Zijn, als wij verder gaan,

Grenzen, begin en doel ineengevloeid

En hoeven slechts te zijn

Als velden van licht bloeiend vlas,

Onder een blauwe lucht,

Omarmd door zomers gras.


Neergang

 

De hoogste top

Is mij voorgoed ontweken;

Het stijgen is gedaan.

Nu wordt

Behoedzaam

Dalen

Kunst.

En gunst is het,

Door avondlicht verleend,

Wanneer ik,

Voor de nacht is ingegaan,

Het zinkend rood

Nog eenmaal

Om mijn schaduw

Vlammen goudgraniet

Zie slaan.


Gebroken Beeld

 

Op een Frans boerenkerkhof weggegooid,

De porseleinen armen uitgestrekt,

De lippen tot een dwaze lach geplooid,

Zo is zijn passie eens aan mij verschenen

Temidden van de plastic kransen en

Verroeste kruisen en kapotte stenen.

Een tijd heb je een simpel graf bewaard;

Ik raap je op: verbaasd breek je in stukken.

Ik heb je scherf voor scherf bijeengegaard:

Ik wilde je onnozelheid niet missen.

Nu lig je in een witte doos met watten.

Ook deze dood is niet meer uit te wissen.

 


Laatste Poging

 

Gedichten zijn een fles

Die drenkelingen voor ze ondergaan

Uitwerpen op de zee.

 

Die ene flits van helderheid,

Die laatste poging tot verstaan,

Komt eens op vreemde stranden aan 

 

En vreemde ogen scheuren dan

Een witte kreet,

Een bijna uitgewiste zin,

 

En vreemde handen werpen kalm

De flarden en de fles

Terug in het donker van de zee.


Het kind en ik 

Ik zou een dag uit vissen,

ik voelde mij moedeloos.

Ik maakte tussen de lissen

Met de hand een wak in het kroos.

 

Er steeg licht op van beneden

uit de zwarte spiegelgrond.

Ik zag een tuin onbetreden

en een kind dat daar stond.

 

Het stond aan zijn schrijftafel

te schrijven op een lei.

Het woord onder de griffel

herkende ik, was van mij.

 

Maar toen heeft het geschreven,

zonder haast en zonder schroom,

al wat ik van mijn leven

nog ooit te schrijven droom.

 

En telkens als ik even

knikte dat ik het wist,

liet hij het water beven

werd het uitgewist. 

Martinus Nijhoff 


HET DERDE LAND 

Zingend en zonder herinnering

Ging ik uit het eerste land vandaan,

Zingend en zonder herinnering

 

Ben ik het tweede land ingegaan,

O God, ik wist niet waarheen ik ging

Toen ik dit land ben ingegaan.

 

O God, ik wist niet waarheen ik ging

Maar laat mij uit dit land vandaan,

O laat mij zonder herinnering

 

En zingend het derde land ingaan.


 

 

                 

 

      de Rijn - collage 30 x 40 cm

    voor meer en ander werk zie http://landscape.mystiek.net

canandanann - 20-02-2006 18:04:12