De
hemel wachtte
Als
een goddelijke ziekte
Met
een goud bootje
Vol
verlangen, langzaam
Langzaam
zwemmend
Maar
de reddende rand
Van
de oever. Paleizen
Schilderen
de horizon
In
laat licht
H.
Lodeizen
De
bomen treuren na het onweer
De
bomen treuren na het onweer
En
zinnelijk staan ze in de hemel
Die
als het toneel is voor een tragedie:
Vol
vreugde, praal en statigheid.
De
wereld is als een park
De
ark van Noach druipt van regen
En
een eenzaam insekt kruipt
Met
slappe vleugels tegen de ruit
H.
Lodeizen
Lieveling, jij
bent mijn levende luit.
Je bent een
gevoelige snaar die ik kan raken.
En o nog zoveel
meer: orkesten vol verliefdheid
volgen je zelfs
zonder partituur en dirigent.
Maar je bent
mijn levende luit: ting, zeg je
en alles wat je
meer zegt
en alles wat je
niet zegt
en alles,
alles, al de stilte na de laatste,
voorlopig
voorlopig laatste noot van de muziek.
Hans Andreus
Blauw is de
herfst, blauw mijn humeur
wij drinken
sherry en eten noten
de wilde eenden
smaken goed dit jaar
paars bloeien
de asters in de voortuin
Herfstzon staat
pijnlijk wit voor ogen
de laatste
zwaluwen zijn weggevlogen
het lustrum van
Homerus is nabij
oude vrienden
zien elkaar om 't haardvuur
Weldra maakt
Judy jam van rozebottels
de vuurdoorns
staan vol met rode bessen
chrysanten
majesteitelijk in hun vaas
ros dwarrelen
de blaren van de kastanje
Blauw en ijl
als Mozart is het najaar
met plotselinge
vlagen van schoonheid
als de
boomtoppen walsen in de wind
en wij elkaar
lopen te kussen
Kees Winkler
Dit is de
herfst, dit zijn de mooiste maanden,
maar ze ontgaan
ons zoals ieder jaar,
want wij zijn
blinden in een wereld waar
het blijvende
niet geldt, alleen het gaande.
Wij tastten in
het duister naar elkaar,
een oogwenk dat
wij ons onsterflijk waanden,
en zijn dan
elkanders nabestaanden;
het bed is ons
niet nader dan de baar.
Geen troost
valt aan het najaar te ontlenen,
de bladeren
verworden in de goot
en alles is
voor je het weet verdwenen.
Misschien is
ons vergund pas metterdood,
door vreemde
hemellichamen beschenen,
iets lief te
hebben dat ons niet verstoot.
Jean Pierre
Rawie
Aan
wereldoppervlak kleeft iemands blik,
in beuzlige
nieuwsgierigheid verloren;
de wind van de eeuwigheid
waait in zijn oren:
hij hoort alleen ’t
dichtbije golfgeklik.
Het levensvestinkje van
ieder Ik,
elk met zijn vlag van hoop
op zand’ge toren,
stuk knabb’len ziet hij
’t door het steeds herboren,
onsterfelijk aanrimplend
ogenblik.
’t Is alles zo
natuurlijk, dingen, mensen,
geluk, verdriet, wel- en
niet-vervulde wensen,
en zo word je oud; dan komt
het angstig slot.
Voor alles weet hij de
eenvoud’ge verklaring.
Dan plotseling bliksemt in
hem de openbaring.
’t heilig
Ik ben. En hij ziet niets dan God.
Willem Dekker
Er waren zoals we dachten
te weten
twee werelden – de echte
en die andere
dit onderscheid is onlangs
bij nader onderzoek
een overbodige illusie
gebleken:
deskundigen hebben in
menselijke hersenen gezocht
en geen verschillen gehoord
of gezien
integendeel, wat zij vonden
was met geen pen te
beschrijven,
zo ongelooflijk eenvoudig
zo mooi
zij noteerden:
‘De nacht viel in de ramen van
ons instituut,
maanlicht streek over de jonge
borsten
van onze vrouwelijke proefpersoon
en ja, de door haar
hersencellen aangedreven
apparaten
zuchtten en in onze
microscopen zagen we
in haar moleculen melkwegen
van verlangen.
Wij zoeken nog koortsachtig
naar formules.’
Rutger Kopland
De
grazige weiden, de stille wateren,
ik heb ze
gezocht en inderdaad
gevonden, zij
waren nog mooier
dan mij was
beloofd,
prachtig.
En in dit
lieflijk landschap de zoon
van de maker,
aan een boom genageld,
maar geen spoor
van geweld
of verzet,
alleen maar
vrede, rust.
Zijn lege ogen
kijken het landschap in,
om zijn mond
spelen eeuwige vragen,
waarom dan, wie
ben je,
waar was je,
e.d.
Zonder verwijt,
hij moet hebben geweten
wat er zou gaan
gebeuren.
Ik heb geen
antwoord.
Rutger Kopland
Grond worden,
gras, kever,
ochtendnevel
smaak aan de
tong van het grazend
vee en vlees
zijn, weer
mest en
molshoop worden,
bliksemvis in
de sloot,
maar zo
mogelijk
volle aar,
zwellende korrel;
en gegeten
worden
om man te zijn,
vrouw te zijn,
ja vooral
opnieuw mens te zijn
en zichzelf in
liefde te verzamelen.
Jan
G. Elburg
Nu het
stortregent
en ieder ding
verdwijnt
in 't
overwegend
en onbelijnd
geweld van
overvloed,
wordt mij
bewuster
wat ik geloven
moet:
men kan
geruster
zijn als de
ramp losbreekt
over het leven,
dan waar de
lamp verbleekt
in angst en
beven,
want in de
overmacht
van 't reppend
oerbegin
zet god weet
onverwacht
herscheppend
in.
G.van der
Graft
Het speelt het
liefst ver weg op het strand
het kind dat
nooit zijn eigen vader ziet,
die overzee is
in dat andere land.
Het woont bij
vreemden en het went er niet.
Zij fluisteren
erover met elkaar.
Heimwee huist
in zijn kleren en zijn haar.
En altijd denkt
het dat hij komen zal,
vandaag niet
meer; maar morgen onverwacht -
en droomt van
hem en roept hem in de nacht.
Ik wacht u,
Vader van de overwal.
Ida Gerhardt
in een land
waar dat niet hoort,
men gematigd
gelooft
in zijn God of
afgoden. Heer
die ik niet
goed weet hoe te noemen,
vier afgekloven
letters bij
wanhopig gebrek
aan beter:
zie dan mijn
domme schaamte
en machteloos
verdriet
omdat ik weer
half ben op aarde,
terugval in het
hatend paren
waaruit ik
verwekt ben, maar
laat men een
liefde geloven
daar als een
straling boven.
H. Andreus
je bent mijn
warme aarde,
je bent mijn
zwarte grond
Ik sta in jou
en groei en doe
van alles veel
of soms ook
niets,
niets want dan
wacht ik
nergens meer
op,
niets want dan
wil ik
minder dan
niets,
besta alleen
in de verlichte
lucht
en in de warme
aarde,
donkere grond.
H.Andreus
Van alles wat ik eens heb
willen zeggen.
Ik wil haast niets meer
zeggen.
Alleen iets van het licht.
Wat kan een hamer
Die spijkers in het licht
slaat?
De val
Uit het lichaam
En de angst
Omdat het licht
Het niet houdt.
Het lachen van het licht
En
van de eindeloze echoos
Van het lachen van het
licht.
Het lachen van het licht
Omdat het alles
Kan zien.
In de holten
Van het licht
Past het allemaal
Wel:
Steen,
Boom,
Dier,
Mens.
Alleen
Slaat nu al
Dodelijk licht
daardoorheen.
Alle woorden
Om het licht heen
Zijn er te zacht voor,
Bloembladen
Om een zon heen
Die ook onze harde dood
sterft
Aan licht dat niet beweegt.
Ik grens
aan twee kanten
aan het licht:
ik word verwekt
en ik ga dood:
een spiegel
kijkt in een spiegel
Zoveel
bogen
van licht,
maar ook zoveel
luiders
van klokken.
Hans Andreus
Kinderen,
geurend naar de aarde,
naar warme
dieren, vluchtig groen,
met snelle
tranen in de ogen
en snelle
glimlach in de zon.
Jong meisje met
je schrille jeugdlach
je lichte huid
en spits profiel
teer buigend
naar de lentekuikens
in 't zonlicht,
iriserend spel.
O man, wiens
hart, door liefde uitgewoond
doorvloeid
wordt met de zilverkoude stromen,
de jeugd, de
vogelzang, de duisterrode bomen
wiegend wijd
uitgekamde kant in brede wind:
de oude lente
is gekomen.
Hans Warren.
Ik hoor het
licht, het zonlicht, pizzicato
de warmte
spreekt weer tegen mijn gezicht
ik lig weer,
dat gaat zo maar niet, dat gaat zo
ik lig weer
monomaan weer monodwaas van licht.
Ik lig languit
in mijn huid te zingen
lig zacht te
zingen, antwoord op het licht,
lig dwaas, zo
dwaas niet buiten mensen dingen
te zingen van
het licht dat om en op mij ligt.
Ik lig hier
duidelijk zeer duidelijk, lig zonder
te weten hoe of
wat, ik lig alleen maar stil
ik weet alleen
het licht van wonder boven wonder
ik weet alleen
maar alles wat ik weten wil.
Hans Andreus
Ik voel in mij
een kinderland,
de muziek trekt
door de straten;
ik bouw
kastelen in het zand,
krijg hulp van
tinnen soldaten.
Ik voel in mij
een moederland,
een veilig
altijd wachten thuis;
ik zie een lamp
die nog steeds brandt
en pannen op
een wit fornuis.
Ik voel in mij
een vaderland,
ik ruik de
zware overjas,
mijn vuistje in
zijn warme hand,
wij tweeën in
dezelfde pas.
Ik voel in mij
een open land,
bloemen,
vogels, vissen.
Ik voel in mij
een diep verband:
land dat ik
niet kan missen.
Th. van Reen
Nu worden mijn
gedachten vreemd,
als oude
tulpen,
met kleuren,
die er eigenlijk
niet bestaan,
en uit een
bijna uitgeputte,
stenen grond,
rijzen zij op
en zijn al in
hun knop verwilderd.
M. Vasalis
Ik zal gaan
o met genoegen
zal ik gaan
met diepe
vreugde en trompetgeschal
ik zal gaan
Als jij roept
zal ik gaan
mijn werk mijn
eten en mijn handen
zal ik laten
staan
als jij roept
zal ik gaan
Als jij roept
in de morgen
in de middag in
de avond
in mijn dromen
in mijn waken
als jij roept
zal ik gaan
Ik zal gaan
al breken ze
mijn benen
al moet ik
kreupel gaan
engelen binden
dan mijn wagen
vleugels aan
Ik zal gaan
R. Campert
Verzet
begint niet met grote woorden
maar met kleine
daden
zoals storm met
zacht geritsel in de tuin
of de kat die
de kolder in z'n kop krijgt
zals brede
rivieren
met een kleine
bron
verscholen in
het woud
zoals een
vuurzee
met dezelfde
lucifer
die de sigaret
aansteekt
zoals liefde
met een blik
een aanraking
iets dat je opvalt in een stem
jezelf een
vraag stellen
daarmee begint
verzet
en dan die
vraag aan een ander stellen
R. Campert
iemand houdt op
met dansen
iemand smijt de
kroegbaas de kruik in 't gezicht
iemand zegt opa
de pest je oude verhalen
iemand wil het
alfabet leren
iemand pakt de
opzichter z'n zweep af
iemand steelt
een geweer
iemand zegt dit
is mijn grond
iemand staat
zijn dochter niet af aan de landheer
iemand
antwoordt niet met twee woorden
iemand houdt
zijn graan verborgen
iemand viert
geen feest als de vrachtwagens komen
iemand spuugt
op de grond als hij soldaten ziet
iemand snijdt
de banden door
iemand
verschuilt zich in het woud
iemand droomt
niet meer
iemand richt
zich op
iemand is voor
altijd wakker
iemand stelt de
vraag
iemand verzet
zich
en dan nog
iemand
en nog iemand
en nog
R. Campert
Ik ging als
vreemdeling doch ben thuisgekomen.
De hitte als
een mantel om mijn huid
verzacht de
littekens van oude wonden,
het schrijnen
van een winterige tijd.
De palmen
ruisten, zachte stemmen spraken,
en al het
lijden aan de tijd genas.
Landlieden,
licht over de paden zwevend,
begroetten mij
of het sinds gisteren was.
Zie hoe het
lichtgroen rijpen van het veld
jong is als
toen, zoals de blijde kleuren
van sarongs,
rode bloemen in haar wrong,
de lucht
gespijsd door bitterzoete geuren.
Het is alleen
de zee die ons weer scheidt,
maar nimmermeer
zal ik een balling wezen.
Voor goed aan
uw genegen hart genezen
ontmoet ik u,
waar ook mijn herfst mij leidt.
Willem Brandt
En
toch weet ik, dat in de sterkste dromen
de ziel, door
lust en leed verzwaard,
nog steeds niet
zo vermoeid is, zo ontaard
of zij kan
vleugels vormen en ontkomen.
L.
Vroman
Ik vroeg het
aan de vogels
de vogels waren
niet thuis
ik vroeg het
aan de bomen
hooghartige
bomen
ik vroeg aan
het water
waarom zeggen
ze niets
het water gaf
geen antwoord
als zelfs het
water geen antwoord geeft
hoewel het
zoveel tongen heeft
wat is er dan
wat is er dan
er is alleen
een visserman
die draagt het
water
onder zijn
voeten
die draagt een
boom
op zijn rug
die draagt op
zijn hoofd een vogel.
G.vd.Graft 'Voorbij de
boomgrens
aarde en hemels
niemandsland,
wolken en
rotsen'. -
'Na de
druivenpluk
worden de
bladeren van
de wingerd
wijnrood'.-
'Een wolk
glijdt
op de slee van
zijn schaduw
over de
sneeuwvlakte' -
'De dikke
hommel
snort op haar
brommer rondjes
door de
boomgaard'-
'Soms zijn
wonderen
zo gewoon, dat
je ze niet ziet
als je niet
kijkt' -
'O eeuwige rust
van beweging, o
eeuwige
beweging van
rust' -
'Wat je hebt
vergaat,
wat je bent
leeft verder
aan tijd en
ruimte voorbij' -
'Sterren en
stilte,
licht daalt in
het denken,
ruimte in de
geest' -
'Hij is
aanwezig
omdat iedereen
spreekt over
zijn
afwezigheid' -
'Wijs ik naar
de hemel,
kijkt hij naar
mijn vinger,
verschil van
zienswijze' -
'Zij kijkt niet
meer om,
het laatste
afscheid
verdraagt geen
toegift' -
'Toen onze
handen
naast elkaar
lagen, zag ik
twee oude van
dagen' -
'De haiku
gemaakt
over zijn hoge
bloeddruk
was ook zijn
laatste' -
Wij zijn
gezichten
wij hebben het
licht gestolen
van de
hoogbrandende ogen
of gestolen van
de rode bodem
ik ben
veel vuur
veel golven van
vuur
vissen die stil
zijn als het gezicht dat
alleen is
ik ben
veel van steen
en vaag als
vissen in
watervallen
ik ben alleen
alleen beenlicht en
steendood
wij zijn
gezichten
open en rood
zijn wij
licht
zijn wij
open
wij zijn
ontplofbaar
ik weet niet
wat
steen werd
ik weet wel wat
dood is
dood is ik word
ik word recht
weer
ik word geroofd
en ben weer
echt licht
lucebert
het licht is
dichter dan
het lichte
gezicht van de mens
met gespierde
vlagen sluit
het de deuren
van de huid
op wacht staat
buiten de nacht
hol water fluit
en lokt
in golven
vervaard en hard
onder de straal
aan zijn haard
de straal van't
gegrendeld gezicht
in zijn
gegrendeld gezicht ligt de mens
een kamer voor
de eenzaamheid
een voorhof
voor de duisternis
daartussen
trilt op elke drempel
de wimpel van
de heugenis
Lucebert Liefdesleven
en andere rotte appels
Don
Juane,
slechts
spaniaard
in
buiten en binnen
land,
splinterliefdes
als
zoete broodjes
zoals een bekend
verguisd
vergeten playstunt
boyman
eens zie
zou
toch zij
op
paard en wagen
eens
ten tonele optreden en
tijdens
de val
(gefingeerd
natuurlijk)
stond echter niet in de regie
tekst.
opgevangen
door
de edele en opbloei
van
een korte eeuw -
igheid,
misschien
tot
aan de dood
(van
de liefde)
als
de regen het kampliefde
vuur
blussen mocht
jaloersheid
speelt
veel
te vaak egoïsme
held
van het geslacht(s)
orgaan;
de gaten -
vuller,
hobby oder
noodzaak?
Adem
1979 - J. Hacking
tussen
de sterren
en
mijn in -
gewanden
ligt slechts
dat
ene
:
huis :
veraf
te ver om
te
lopen dicht te
dicht
om te vliegen
waar
jij nu
misschien
in bed
net
als mij
rock
geen pop
tekenend
langs de muren
wel
denkend
aan
zoals
ik jou
en
deze inval, slechts
een
mini fragmenta -
tiebom
veroorzakend
goeie
ouwe
telepathie
op muren en pa -
pier.
Adem
1979 - J. Hacking
en als dan
plotseling
de nacht
valt
als een tapijt
van sneeuw
en toedekt
wat gebleven is
en de duur
vervaagt
tot stilte
dan voelt de
koude
tot op het bot
lacht geen
vogel
geen bloem,
geen
wuivend gras
een kraai krast
geritsel,
stilte
de koude wind
neemt de plaats
in
- reeds lang
voor
hem bestemd -
nu grijpt hij
zijn kans
geen sterren
geen maan
geen stille
tekens hoop
slechts een
blauwe schijn
trilt de stilte
vast
verharding, ijs
verstening van
de ziel
lichaam, hand,
oog
verliezen al
hun kracht
het is niet de
dood
die hier ons
wacht -
het is de
leegte
en het niets,
een verder dan
de
dood -
want die is
slechts
een deur, die
zwaaiend
openzwiept
en met een
zacht
geruis weer
terug in het
slot
van het leven.
1997 John Hacking
|
voor meer en ander werk zie http://landscape.mystiek.netcanandanann - 20-02-2006 18:04:31 |