De zon vlucht
voor de zon, en leven doet
niet anders dan
het leven zelf ontbinden;
vanuit de tijd,
die eeuwig zijn gebroed
geslachten na
geslachten blijft verslinden,
ontstaat het
leven, en gelijk begint de
ontluistering
die ons karkas doorwroet.
Wat vreest de
mens nog dat hij sterven moet,
als hij slechts
bij wat heen is steun kan vinden?
Wat is geweest,
is weg; de toekomst is
nog niet in
leven, en wat nu bestaat,
bestaat niet
echt, omdat er niets beklijft.
Alleen wat wij
niet weten is gewis;
de
wereld, een
op wind gestoelde staat
waarin
toevalligheid de wet voorschrijft.
Gabriel Bocangel (I603-I658)
Waar al wat ik
gedacht heb in mijn leven
Waar
al wat ik gedacht heb in mijn leven,
al wat ik heb
gewild en nagestreefd,
slechts
luchtkastelen opgeleverd heeft,
door ijdele
verwachting ingegeven,
en waar van
alles wat ik heb beleefd
alleen de tijd
die weg is is gebleven,
blijkt iedere
gedachte om het even, en
waan wat mij
voor ogen heeft gezweefd.
De dwaze ziel
die zich door aardse pracht
en sterfelijke
schoonheid liet verblinden
en daar
voldoening in te vinden dacht,
versmacht naar
God, en wat zij verder in de
ontreddering
ook naar een rustpunt tracht,
zij zal haar
rust tot zij Hem heeft niet vinden.
Lope de Vega
(1562-1635)
Duikend breekt
de duif de lucht,
Duikend breekt
de duif de lucht,
Een vlam van
gloeiend terreur.
Haar tongen
brengen vrijspraak mee
Van dwaling en
van zonde,
De enige hoop
en zoniet van wanhoop
Ligt in de
keuze van welk vuur
Door vuur
verlost van vuur.
Wie toch
beraamde dit torment? Liefde.
Liefde is de
ongewone Naam
Achter de
handen die weefden
Het
ondragelijke kleed van vuur
Dat door geen
mens kan worden uitgedaan.
We leven maar,
we zuchten maar
Verteerd door
vuur of vuur.
T.S. Eliot
vertaling: Herman Servotte
In de bijbel
staan wij geschreven
bontomstrengeld.
Maar onze
jongensspelen
leven voort in
de ster.
Ik ben David,
jij mijn
speelkameraad.
O, wij verfden
onze witte
ramsharten rood!
Zoals de
knoppen aan de liefdespalmen
onder een
vakantiehemel.
Maar jouw
afscheidsogen -
nog steeds neem
jij stil afscheid met een kus.
En wat moet
jouw hart
nog zonder het
mijne -
jouw zoete
nacht
zonder mijn
liederen.
Else
Lasker-Schüler
O, mijn hart,
je was een
onschuldig kind,
je hield van
het leven en de mensen,
je genoot van
dromen en verlangen,
en je werd
dronken door nachten van volle maan.
Je dronk de
nectar van schoonheid en wensen,
je hield van
jouw minnares zoals een monnik
die in het
bidden versmolten was.
Ondanks dat,
was jouw geliefde hard.
Daarom verving
de troebelheid de helderheid;
de takken
vonden de vruchten lastig.
De herfst
vermoordde de bladeren,
de ogen
beklaagden zich
en de viool
haatte de snaren.
Ik zei: Wij
moeten nu vertrekken
waarom blijven
we hier?
Wat hebben we
hier meer?
De tederheid is
gestorven.
Het vertrek
bevat wensen,
maar eveneens
pijnen
hoe word je
losgescheurd
door het land
van sneeuwen!
Hoe je drinkt
het sap van ellende
waarin het
gekreun is opgelost.
Vertel mij
eens,
hoe kunnen de
mooie vogels zingen
terwijl ze
gekortwiekt worden?
Hoe geuren de
prachtige bloemen
in afwezigheid
van licht en water?
En wat kan de
zuigeling doen
als hij aan de
boezem van zijn moeder
zich onveilig
voelt?
Jij bent
martelaar in een slagveld
hoewel je veel
gevochten hebt,
ben je
verslagen.
Weet je wat we
zijn?
We zijn
vlinders die van licht houden,
we vliegen rond
het vuur
en plegen
zelfmoord;
Wij zijn
mysterieuze marionetten
in de handen
van het noodlot.
Anton S.. Mosad
Op jouw lippen
ontspruiten
druiven
Kussen
oplossend in wijn
Jouw
fluistering sla ik op
warmte tegen
een ijzige tijd.
Van jouw
ademhaling maak ik een scherm
om daar te
verdwalen
of te
vinden.
Op jouw wangen
groeien wilde
bloemen
van sommige bak
ik brood
om er het
hongerig verlangen mee te voeren.
Van andere maak
ik een beek;
water in wreed
dorre tijden.
Op jouw handen
vind ik
een rivier,
oever, plaats om te schuilen
zwaluwen
zwermen hierheen.
Herfst joeg ze
op
voor hen was
geen plaats meer.
In jouw ogen is
gebed, psalm en
suizende stilte:
Medicijn doodt
wanhoop in
mij.
Op de wereldbol
van jouw ogen wil ik reizen
op zoek naar
een haven
het veilig
vergeten van wat gisteren pijn deed.
Van jouw
vlechten
weef ik een
grot
waarin ik
ontsnap
aan droefheid
die in mij asiel zoekt.
Leeftocht voor
jaren van reizen
Geur van
jasmijn in de lente
Bron voor
gedichten!
Kom, leg je
hand in de mijne
Kom, zink met
mij mee in zonsondergang
om samen over
de muur te klimmen.
O jij engel
Al wat ik
heb!
Op de verre
reis
en tijdens het
eenzame lopen,
denk ik aan jou
niet opnieuw
want je was om
nooit te vergeten.
Anton S. Mosad
In mijn
vaderland, in welk ik niet terugkeer,
ligt een
reusachtig meer in het woud,
daarboven
wolken, verscheurde, zware;
kijk ik om mij
heen, schieten ze me te binnen.
En het
fluisteren van het ondiepe water in de late
schemering, en
het waterkreupelhout op de bodem,
geschreeuw van
zwarte meeuwen, koud avondrood,
het haastige
grienen van de kruipende boven.
Deze doornenzee
slaapt in mijn hemel.
Ik buk mij en
zie op deze plaats
de glans van
mijn leven. Ook mijn angst is daar,
tot de dood
mijn omtrek vervult voor altijd.
C. Milosz 1937
Onder het
zichtbare schrift van zijwegen
grindwegen,
borenwegen, vaak in het midden met een
kam van gras
tussen de diepe wielesporen
verborgen onder
stapels gekapt rijsthout,
nog duidelijk
in het kapotgedroogde mos,
loopt een ander
schrift: de oude voetpaden.
soms raak je ze
gemakkelijk kwijt, zo ongemerkt,
dat ze er het
ene ogenblik zijn, het andere niet.
Er is een
vervolg,
er is altijd
een vervolg, als je maar
zoekt...
L. Gustafson
Vandaag noem ik
Jou sneeuw,
Jij
onuitputtelijke Schepper,
vergankelijk
sterrekristal,
dat de naakte
akkers bekleedt,
voor de
zwervers de weg verstopt
en de
armoedigste hutjes
vult met
geborgenheid en inkeer.
Zwervende Jij,
die voor de bomen ballast wordt,
die de dappere
kraaien naar buiten gooit
de stilte in,
en de dieren
uit de bossen
naar de mensen toedrijft,
die de
hulpeloze hulpelozer maakt
en de
hulpvaardigen vaardiger.
Geluidloze, die
het vertrouwde ontvreemdt,
zal Jouw
volheid ons begraven,
zullen vloeken
de lofprijzing verstikken?
Morgen
misschien al zal Jouw wit ons
verblinden en
begin Je te ontdooien.
Heerlijke! Dan
noem ik Jou zon.
Christine
Busta
Gij zegent mij
met leed en vult
mijn zakken met
loze vruchten,
toch hoop ik op
u.
Waar Gij de
aarde groen laat worden
tussen de
brandmuren van de ellende
en op de
steenblokken van opgeblazen bruggen,
valt mij eeuwig
uw barmhartigheid te beurt.
Gij bevestigt
de medaille van de zon op
gebarsten
vensters,
Gij zit tussen
de bedelaars, als zij 's nachts
op de
wandelwegen roken en kleumen,
in de
gekkenhuizen dooft Gij het licht
en ontsteekt
Gij de zwarte fakkel van de slaap.
Wat Gij mij
toemeet, is het draaglijke.
Ik ben bang
voor een last, die ik niet zal afschudden.
Ik ga het
duister tegemoet, met kleine stappen.
Heinz
Piontek
Slaapliedje
voor het kind zonder thuis
De maan vloeit
in de
rivier de stad
door.
Onder de brug
droomt een kind
van vliegen.
De stad sluit
hem in,
een ijzeren
kooi.
Het kind wordt
oud
zonder van
spelen te weten.
Hoevelen lopen
er van huis weg
zoals jij?
Als er geld is
kan liefde
gemakkelijk
gedijen.
Maar bitter
zijn de dagen als er
geen geld is.
Niemand zal
schreeuwen
ga slapen, m'n
kind.
Het leven is
hard,
je hebt je rust
hard nodig.
Vier andere
kinderen
zullen je warm
houden.
De maan vloeit
in de rivier de stad
door.
Victor
Jara.
De oorlog wordt
niet meer verklaard,
maar voortgezet.
Het ongehoorde
is alledaags
geworden. De held
houdt zich ver
van oorlogen. De zwakke
wordt naar de
frontlinies geschoven,
Het uniform van
de dag is het geduld,
de
onderscheiding de armzalige ster
van de hoop
boven het hart.
Zij wordt
verleend,
wanneer er
niets meer gebeurt,
wanneer het
trommelvuur verstomt,
wanneer de
vijand onzichtbaar is geworden
en de schaduw
van eeuwige bewapening
de hemel
bedekt,
Zij wordt
verleend
voor
vaandelvlucht,
voor dapperheid
ten overstaan van vrienden,
voor verraad
van onwaardige geheimen
en minachting
van ieder
bevel.
Ingeborg
Bachmann
'Boom - daad van warme gronden,
jouw stam verheft zich stijl,
lucht-splijtend, en is toch rond,
een teken Gods.
en boven jou de heilige bladerkroon,
uit de diepte opgehoopt.
Hij wiegt zachtjes als Gods droom,
ik sta voor je en peins, boom, boom, boom!
En ben in louter benauwenis, brand en snikken'.
Arno Nadel - vermoord in Auschwitz
Uit alle wouden dezer wereld een boom
Draagt hij zijn kroon aardwaarts, als in een
droom.
Het blad, de bloesem met het groen, de
geurige wasem
In de aarde diep, weren zij licht en asem.
De wortel, machtig reikt tot in 's hemels
baldakijn
Gevoed in 't paradfijs met Godes wijn.
Diep in de stam sijpelt hij tot de verstikten.
In 't graf, groen, bloeien de verkwikten.
Simon Kronberg 1891-1947
en dan komt de
dag
dat wij lucht
en water
aarde en mens
bevrijden,
dan zal het
zijn:
alles voor
allen
zoals jij bent.
Daarom:
voorzichtig nu,
kom
mee,
we moeten nog
zoveel
dansen en
zingen,
kom mee
naar de bergen
hoog
naar de volle
zee,
kom mee
naar waar de
nieuwe lente
te bloeien
staat
en in een vlaag
van wind en
lied
delen we de
bloemen uit,
de geur en de
vruchten,
de lucht
van morgen. P. Neruda
Mijn lied zocht
verbeten naar draden in het woud,
verborgen
vezels, kostbare was,
snoeide takken
en liet de eenzaamheid
geuren met
lippen van hout.
Elk wezen had
ik lief, elke druppel
purper of
metaal, water en aren,
de dikke lagen,
door ruimte en drijfzand bewaakt,
drong ik binnen
en als een dode
zong ik met gebroken mond
in de druiven
van de aarde.
Klei, slijk,
wijn, alles overdekte me,
ik werd gek
toen ik de heupen aanraakte
van de huid,
haar bloem brandde
als vuur in
mijn keel,
mijn zinnen
dwaalden in de steen
en haalden
gesloten littekens weer open.
Alles werd
tederheid en bronnen.
er restte enkel
nog nachtmuziek.
Ik hield niet
van de dode goedheid in de straten.
Ik moest niets
weten van haar stinkende water,
ik raakte haar
besmette zee niet aan.
Ik groef het
goede uit als een metaal, ik wroette
dieper dan de
bijtende ogen
en tussen de
littekens groeide
mijn hart dat
op zwaarden geboren werd.
Ik ging mijn
vijanden niet zoeken op het plein,
ik lag niet op
de loer met gemaskerde hand,
ik groeide
enkel mee met mijn wortels
en de bodem
uitgestrekt onder mijn masten
ontcijferde de
slapende aardwormen.
Ik schrijf voor
het volk, ook al kan het
mijn poëzie
niet lezen met zijn boerenogen.
Eens komt de
dag dat een regel, de melodie
die mijn leven
veranderde, ook hun oor bereikt,
dan zal de boer
de ogen opslaan,
de mijnwerker
zal glimlachend stenen houwen,
de arbeider
veegt zijn voorhoofd af,
de visser zal
beter zien hoe de vis schittert
die trillend in
zijn handen brandt,
de
schone, pas
gewassen monteur die nog
geurt naar zeep
zal mijn gedichten bekijken
en misschien
zeggen ze dan: 'Hij was een kameraad'.
Dat volstaat,
ik wens geen andere kroon.
Ik wil dat bij
de uitgang van mijnen en fabrieken
mijn poëzie
aan de aarde kleeft,
aan de lucht,
aan de overwinning
van de
mishandelde mens.
Steeds weer ben
ik herboren uit de diepten
van verwoeste
sterren, ik nam de draad weer op
van de
eeuwigheid die ik met eigen handen bevolkte,
en nu ga ik
sterven, zonder meer, met aarde
op mijn lichaam,
voorbestemd aarde te zijn.
Ik heb geen
stukje hemel gekocht
van de
priesters. Ik heb ook de duisternis niet aanvaard
die de
metafysicus uitvond
voor de
zorgeloze rijken.
In de dood wil
ik bij de armen zijn
die geen tijd
hadden erover na te denken,
terwijl ze
geslagen werden door hen die
de hemel
bezitten. netjes verdeeld en geordend.
Ik laat de
arbeiders uit de kopermijnen,
de delvers naar
steenkool en salpeter,
mijn huis bij
de zee is van Isla Negra.
Ik wil dat het
een rustplaats wordt
voor de
mishandelde zonen
van mijn
vaderland, geveld door bijlen en verraders.
in hun heilig
bloed gesmoord,
verteerd in
vulkanische lompen.
Bij de zuivere
liefde die heerste in mijn gebied
wil ik dat de
vermoeiden rusten,
de donkeren
mogen zich om mijn tafel scharen,
de gewonden
mogen slapen in mijn bed.
Broeder, dit is
mijn huis, betreed de wereld
van zeebloemen
en besterde steen
die ik schiep,
vechtend in mijn armoede.
Hier in mijn
raam ontstond de klank
als in een
groeiende kinkhoren,
later kreeg die
klank vastere vorm
in mijn
verwarde aardrijkskunde.
Jij komt uit
gloeiende gangen.
uit tunnels
gebeten door de haat,
doorheen de
zwavelsprong van de wind:
hier
vind je de vrede die ik voor jou bewaarde.
P. Neruda
Ik heb de
ergste zonde begaan
Die een mens
begaan kan. Ik ben niet
Gelukkig
geweest. Laat de meedogenloze gletsjers
Der
vergetelheid me meesleuren en verzwelgen.
Mijn ouders
hebben me verwekt voor het
Hachelijke,
prachtige spel van het leven,
Voor de aarde,
het water, de lucht, het vuur.
Ik heb ze
bedrogen. Ik ben niet gelukkig geweest.
Hun prille wens
is onvervuld gebleven.
Mijn geest
heeft zich toegelegd
Op de
symmetrische disputen van de kunst,
Die
futiliteiten vlecht. Ze hebben me moed vermaakt.
Ik ben niet
moedig geweest. Nooit wijkt van mijn zijde
De schaduw van
de ongelukkige ik die ik ben geweest.
Jorge Luis
Borges vertaling: Robert Lemm
De
tafel, mijn kind, is bereid
in
romig, rustig wit,
en aan de vier wanden, blauw,
glanzend zwak, de potten van aardewerk.
Dit is het zout, en dit de olie
en in het midden het brood, dat bijna tot ons spreekt.
Mooier goud dan het goud van brood
heeft de vrucht en de brem niet.
Er is een geur van aren en haard,
het verzadigt ons nooit dit
geluk.
Met harde vingers en zachte hand
snijden wij het samen, kind,
en je bekijkt het, vol
verwondering,
hoe witte bloesem uit zwarte aarde
breekt.
Doch strek de hand niet uit om te eten, mijn kind,
je moeder houdt ook de hare
omlaag.
De
tarwekorrel, kind, behoort aan de lucht,
aan de zon en de mussen,
alleen dit brood 'Gods Aangezicht'
bereikt in veel huizen de tafel
niet.
En als het andere kinderen ontbreekt,
laat jij het beter ook onaangeraakt
en houd je handen stil in dit niet-nemen
ineen gestrengeld in
schaamte.
De
honger, mijn kind, dat grimassengezicht,
draait als een wervelwind om de dorsvloer,
ze zoeken elkaar en ontmoeten elkaar niet,
het brood en de honger, de gebochelde gekromde.
Opdat hij het zal vinden, als hij nu zou binnenkomen,
laat ons het brood tot morgen bewaren.
Het brandende vuur wijst de
deur,
die de Quechua-indiaan nooit op slot
doet,
en laat ons de honger eten zien,
om slaap te hebben aan lichaam en ziel.
Gabriela Mistral
Opgedragen aan
Karl Kraus
Er is een licht
dat de wind uitgedoofd geeft.
Er is een kroeg
op de hei die een dronkaard 's middags verlaat.
Er is een
wijnberg, verbrand en zwart met gaten vol spinnen.
Er is een
ruimte die ze met melk hebben gewit.
De waanzinnige
is gestorven. Er is een eiland in de Zuidzee,
Om de zonnegod
te ontvangen. Men roert de trommels.
De mannen
voeren oorlogsdansen uit.
De vrouwen
wiegen de heupen in slingerplanten en vuurbloemen,
Als de zee
zingt. O ons verloren paradijs.
De nimfen
hebben de gouden bossen verlaten.
Men begraaft de
vreemde. Dan begint een glinsterregen.
De zoon van Pan
verschijnt in de gestalte van een grondwerker,
Die de middag
op het gloeiende asfalt verslaapt.
Er zijn kleine
meisjes op een erf in jurkjes vol hartverscheurende armoede!
Er zijn kamers,
vol met akkoorden en sonates.
Er zijn
schimmen die elkaar voor een geblindeerde spiegel omarmen.
Achter de ramen
van het hospitaal verwarmen zich genezenden.
Een witte
stoomboot op het kanaal voert bloedige plagen aan.
De vreemde
zuster verschijnt weer in iemands kwade dromen.
Rustend in het
hazelaarsbosje speelt zij met zijn sterren.
De student,
misschien een dubbelganger, kijkt haar door het raam lang na.
Achter hem
staat zijn dode broer, of hij loopt de oude wenteltrap af.
In het donker
van bruine kastanjes verbleekt de gestalte van de jonge novice.
De tuin ligt in
de avond. In de kruisgang fladderen de vleermuizen rond.
De kinderen van
de huismeester staken hun spel en zoeken het goud van de hemel.
Slotakkoorden
van een kwartet. De kleine blinde loopt bevend door de laan,
En later gaat
haar schim op de tast langs koude muren, omgeven door sprookjes en
heilige
legenden.
Er is een lege
boot die 's avonds het zwarte kanaal afdrijft.
In het duister
van het oude asiel vervallen menselijke ruïnes.
De dode wezen
liggen bij de tuinmuur.
Wormen druppen
van hun vergeelde oogleden.
Het plein voor
de kerk is somber en zwijgzaam, als in de kinderdagen.
Op zilveren
zolen glijden vroegere levens voorbij
En de schimmen
der verdoemden dalen naar de zuchtende wateren af.
In zijn graf
speelt de witte magiër met zijn slangen.
Zwijgzaam boven
de schedelplaats openen zich Gods gouden ogen.
G. Trakl
De herfst komt
donker en vervuld van vruchten,
Vergeelde glans
van mooie zomerdagen.
Uit dood
omhulsel treden blauwe luchten;
De vlucht der
vogels gonst van oude sagen.
Geperst is nu
de wijn, de milde zuchten
Vol zachte
antwoorden op donkere vragen.
En hier en daar
een kruis op kale heuvel;
In 't rode bis
een kudde die verdwaalde.
de wolk trekt
heen over de vijverspiegel;
Nu rust de
landman die hier kalm gebaarde.
Heel zachtjes
raakt de blauwe avondvleugel
Een dak van
stro, verdord, de zwarte aarde.
Dra nestelen
sterren in moede brouwen;
In koele kamers
komt een stil verglijden,
Zacht treden er
engelen uit de blauwe
Ogen der
geliefden die teerder lijden.
Het ruisen riet,
invalt een benig grauwen
Wanneer zwart
dauwdruppels van wilgen glijden.
G. Trakl
O, de zwarte
engel die stil uit het binnenste van de boom trad,
Toen wij tere
speelkameraden in de avond waren,
Bij de rand van
de blauwige bron.
Rustig was onze
tred, de ronde ogen in de bruine koelte van de herfst,
O, de purperen
zoetheid der sterren.
Hij echter liep
de stenen trappen van de monniksberg af,
Een blauwe
glimlach op het gelaat en wonderlijk verpopt
In zijn
stillere kindertijd, en stierf;
En in de tuin
bleef het zilveren gelaat van de vriend achter,
Luisterend in
het loof of in het oude gesteente.
Ziel zong de
dood, de groene ontbinding van het vlees
En er was het
ruisen van het bos,
De vurige
klacht van het wild.
Steeds klonken
uit schemerende torens de blauwe klokken van de avond.
Het ogenblik
kwam dat hij de schaduwen zag in de purperen zon,
De schaduwen
van het bederf in kale takken;
Avond, toen bij
schemerende muur de merel zong,
De geest van de
vroeggestorvene stil in de kamer verscheen.
O, het bloed
dat uit de keel van de klinkende vloeit,
Blauwe bloem; o
de vurige traan
De nacht in
geweend.
Gouden wolk en
tijd. In eenzame kamer
Vraag jij vaker
de dode te gast,
Wandelt in
innig gesprek onder olmen de groene rivier langs.
G. Trakl
Slaap en dood,
de duistere adelaars
Omruisen
nachtlang dit hoofd:
De gouden
beeltenis van de mens
worde
verslonden door de kille golf
Van de
eeuwigheid. Op ijzige klippen
Slaat het
purperen lichaam te pletter
En de donkere
stem klaagt
boven de zee.
Zuster van
stormachtige melancholie
Zie een angstig
bootje verzinkt
Onder
sterren,
In het zwijgend
gelaat van de nacht.
G. Trakl
's Avonds
klinken de herfstige bossen
Van dodelijke
wapens, de gouden vlakten
En blauwe meren,
waarboven de zon
donkerder
wegrolt; omsluit de nacht
Stervende
soldaten, de wilde klacht
Van hun
gebroken monden.
Maar stil
vloeit in het weidedal
Het vergoten
bloed bijeen, rode bewolking,
Waarin een
toornende God woont, maanachtige koelte;
Alle straten
monden uit in zwarte ontbinding.
Onder gouden
takken der nacht en sterren
Wankelt de
schim van de zuster door het zwijgende woud,
Om de geesten
der helden te groeten, de bloedende hoofden;
En zachtjes
klinken in het riet de donkere fluiten van de herfst.
O trotsere
droefheid! Jullie ijzeren altaren
De hete vlam
van de geest voedt vandaag een geweldige smart,
De ongeboren
nakomelingen.
G. Trakl
God heb
medelijden met mij,
Laat me je zien,
Beschermer.
Als een moeder
haar kind haar melk weigert,
hoe kan het nog
in leven blijven, Schepper?
Deugd en
ondeugd weigert zij te zien,
alle zorg en
liefde geeft ze aan haar kind.
Het is haar
eigen kind; zij beschermt het.
Zij houdt het
voor haar ogen en
drukt het aan
haar hart, o God.
Ik kan niets
doen, Jij bent
mijn Moeder, ik
ben je Kind
Vrij naar
gezangen van Dadu.
Verlaat me niet,
o God, Jij alleen
kan me naar de
andere oever brengen.
Ook al zie je
mijn zonden, laat je toorn varen.
Jij beschermt
toch de armen, vol medelijden!
Je dienaar is
vol zonde
ik zondig
reeds, zolang ik leef,
van top tot
teen bedorven.
Verdelg mijn
zonden,
grootse
Schepper Heer.
Je dienaar
heeft het bedorven
maak Jij alles
goed.
Machtige Heer
van mij,
reed mij met je
macht.
God vergeet me
niet
ook al heb ik
Jou vergeten.
Red me en neem
me
naar de andere
oever.
Vrij naar
gezangen van Dadu.
Ik kan U niet
begrijpen, Schepper
Ik kan U niet
begrijpen, Schepper,
vertel me hoe
Gij werkelijk zijt.
Waar is uw
hoofd,
uw handen
uw voeten?
Heer, U bent
ongrijpbaar
verklaar het
me.
Waar is uw mond,
uw ogen,
uw oren, Heer?
Vertel me
alles,
God, koning der
wijzen.
Waar is uw
lichaam,
uw buik, uw
rug?
Neem de sluier
weg,
vertel me alles,
Koning.
innerlijke Gids,
vertel me
hoe Gij
werkelijk zijt,
Ik smeek U,
machtige Heer.
Vrij naar
gezangen van Dadu.
Wat kan de
wereld me nog schelen
Wat kan de
wereld me nog schelen
nu ik jouw
Licht heb gezien?
In je hoogste
glans
is mijn
huis.
In een zee van
geluk
heb ik mijn
woonst.
Stralend is
mijn diepe zaligheid,
het hoogste
geluk heb ik gevonden.
In een
eindeloze ruimte van licht
feest ik in
lenteroes.
Deze ruimte is
het begin en het einde
- ik weet het
uit ervaring.
vrij naar
gezangen van Dadu
Laat me je zien,
dan vindt mijn
ziel vrede.
Geliefde, jij
kent mijn pijn
hoe kan ik het
voor jou verbergen?
Diepe vrede
vind ik pas
als ik Jou kan
zien.
Geliefde mijn
hart is verkrampt in pijn
die niet wijken
wil.
Geliefde neem
mij bij de hand,
de pijn snijdt
in elke cel
van mijn
lichaam.
Mijn lichaam
staat in brand
ik ben de dood
nabij,
red
mij.
Geliefde mijn
bed staat leeg,
ik ben gekweld
door verlangen naar Jou.
Als een vrouw
ben ik aan Jou
volledig
overgegeven.
Gez. vrij naar
Dadu
Jij bent mijn
enige houvast,
ik ben je
dienaar, God,
ik ben je kind.
Jij alleen bent
mijn vader,
mijn moeder,
mijn enige
Heer.
En
ik, je
dienaar, schiet steeds tekort
in overgave aan
Jou.
Jij alleen bent
mijn vader
mijn moeder
mijn enige
familie.
Jij aleen bent
mijn vriend,
mijn helper.
Jij alleen bent
mijn kaste,
de enige die ik
heb.
Jij bent mijn
enige familie,
mijn enige
clan,
Jij bent mijn
redder.
gezangen vrij
naar Dadu
De Ene Ware is
zo zacht,
Hij staat voor
mij, als licht.
Schitterende
stralen, tijdlos ‚n oud,
bron ‚n
waterval -
Daarin ben ik
verzonken.
Op zichzelf en
zonder steun,
zuivere
essentie, eindeloos licht -
Ware houvast
van mijn leven.
Niet te grijpen,
grijpbaar,
niet te
bereiken, breikbaar,
niet te
beschrijven, beschrijfbaar -
bij de Ware
verblijf ik.
Ononderbroken
licht dat alles vervult.
Als een ware
zon altijd aanwezig.
gezangen vrij
naar Dadu
|
voor meer en ander werk zie http://landscape.mystiek.netcanandanann - 20-02-2006 18:03:50 |