buitenland6
Start Omhoog

                 

Lieder von einer Insel 

Niet moedig

PSALM 10501

De kruiken

Zo ben je dan geworden

Landschap

In het laatrood

Ontbinding  

De toebedeelde tijd  

 

Sonnet van de verloren hoop 

Droefheid in de hemel

Hoe weinig ik van nut ben

Voorbijtrekkend landschap

Man gab mir einen Körper

Wo ist jenes Wort, das geboren wird?

Schweige, verbirg dich und halte

What is dying?

God, before he sent his children

Enkel dit

Immer wenn du zurückkommst

Sperwer Erectiele disfunctie

Le chant de l'homme

De waterlelie

In een metrostation

Selectie

Op het feest van Akindynos

De tijd en het water

Na de verwonding

Bittgedanke, dir zu füssen

O ist  

Ronsard  

De gezachtsdragers

De rook  

De dageraad

Ontwaakt

Deze bomen voelen zich niet goed

Kaarslicht

Herfst

Openbaring

het lichte vallen van de blaren

Voordracht van de meester  

Beroemde laatste woorden

Canción última

Casida del sediento

Pausas II

Dibujos sobre un puerto

Je zei: 'Mijn dansend vlindertje'

Chausseen

Der Garten des Theophrast

Het gedicht van de maan

Dag en nacht

De brieven

Zoals jij

Zelfmoord

Liefdesgedicht

Tussen de stilte van je lippen

Broze verwachting

Onvoltooid liefdesgedicht

Verlangen

Van alle verzen ooit geschreven

Gebed

Tastbare afwezigheid

Actaeon

 

Erectiele disfunctie

Lieder von einer Insel

(1954)

...

Wenn einer fortgeht, muß er den Hut

mit den Muscheln, die er sommerüber

gesammelt hat, ins Meer werfen

und fahren mit wehendem Haar,

er muß den Tisch, den er seiner Liebe

deckte, ins Meer stürzen,

er muß den Rest des Weins,

der im Glas blieb, ins Meer schütten,

er muß den Fischen sein Brot geben

und einen Tropfen Blut ins Meer mischen,

er muß sein Messer gut in die Wellen treiben

und seinen Schuh versenken, 

Herz, Anker und Kreuz,

und fahren mit wehendem Haar!

Dann wird er wiederkommen.

Wann?

Frag nicht.

...

Ingeborg Bachmann


Niet moedig

De moedigen weten

dat zij niet verrijzen

dat er geen vlees om hen groeit

op de jongste dag

dat zij zich niets meer herinneren

niemand terugzien

dat hun niets te wachten staat 

geen zaligheid

geen foltering

ik 

ben niet moedig.

Marie Luise Kaschnitz


Quatre Poèmes

translated from French by the author

 

1. Dieppe  

again the last ebb
the dead shingle
the turning then the steps
toward the lighted town

2.

my way is in the sand flowing
between the shingle and the dune
the summer rain rains on my life
on me my life harrying fleeing
to its beginning to tis end

my peace is there in the receding mist
when I may cease from trreading these long shifting thresholds
and live the space of a door
that opens and shuts

 

3.

what would I do without this world faceless incurious
where to be lasts but an instant where ebery instant
spills in the void the ignorance of having been
without this wave where in the end
body and shadow together are engulfed
what would I do without this silence where the murmurs die
the pantings the frenzies toward succour towards love
without this sky that soars
above it's ballast dust

what would I do what I did yesterday and the day before
peering out of my deadlight looking for another
wandering like me eddying far from all the living
in a convulsive space
among the voices voiceless
that throng my hiddenness

 

4.

I would like my love to die
and the rain to be falling on the graveyard
and on me walking the streets
mourning the first and last to love me

Samuel Beckett


PSALM 10501

In u schuil ik. Rond mij zijn wolken en donkerheid. Hier valt al het bonzen dood,

de woorden van mijn achtervolgers klinken niet, hun wapens bereiken nooit de

kern. U geeft mijn ziel niet aan het dodenrijk. Dood of leven, het maakt voor u

niet uit. Angstig wentel ik mij rond in kamers die onbereikbaar zijn voor 

mensenogen. Met draaiende gebaren paai ik de ruimte.

Laten mijn vijanden niet om mij juichen. Laat

ze niet denken dat ik vlucht voor mijn

verantwoordelijkheden. Een ronde plek, een

pan en zeven stokkende adems. De dood heeft een mond maar

spreekt niet. De dood heeft een oog maar ziet enkel

de loop. Hij heeft oren maar horen kan hij niet. De dood

heeft een neus maar ruikt alleen zichzelf.

Trek mij door uw gangen, god. Leer mij

wandelen op paden die bewegen. Leid mij

in uw waarheid en leer mij zweven. Want

deze weg moet ik gaan, langs deze ravijnen

loopt mij lot, op deze weg schuifelen mijn

ontaarde voeten. Afdrukken zijn er niet. Het gaapt, maar

ik heb geen tijd voor verveling of het pulken van eelt.

Eenzaam ben ik, de hele dag met mijzelf. Ik

wacht op de stortvloed die mij overmant, ik wacht

op de kracht van absolute stilte. Maak

mij kleiner, maai mij weg. Los mij op. Bevrijd

mij van plaats en tijd. Van eeuwigheid. Alleen in uw

gangen wil ik leven, alleen in uw ruimte bestaan. Ik

prijs u om het vergezicht. U bent zo licht.

Mijn ziel is ontkomen als een vogel uit de val van zijn

belagers. Hoog zweefde ik en zag dat een dochter werd

doorstoken, een andere dochter doodgeslagen, de zoon

aan de tafel vastgespijkerd. Waarom moet een man zien

hoe zijn vrouw wordt opengeritst en de tweeling in haar

buik er uit getrokken, doodgeschopt? Bestaat

er dan geen recht, geen levend water, geen geweten?

Eenzaam ben ik, de hele dag met mijzelf Ik

wacht op u, in u schuil ik. U prijs ik, in u is

licht, u lost mij op. Doe mij recht, voer

het geding dat ik aanspan. Spaar hen niet, mijn

achtervolgers. Maak ze groot en machtig, laat ze binnen in de

waan. Des te harder zal de klap zijn, des te schrijnender

hun nietigheid. Doe mij recht en

dood hen niet. Neem hun geliefden, de mannen en

vrouwen, de zonen en dochters, neem hun bezit, maar

spaar hun levens. Ze moeten zien. Toon

ze mij. Ik in u.

Nooit was ik zo volkomen.

Nooit zo loos.

Nooit zo ziel.

Waarom stoot u mij weg? Ziet u niet hoe goed het is

als wij samenwonen? Ik geef alles, ik geef mee, maar

uw antwoord is er niet. In de stilte waai

ik en geniet van kleur. Ik ledig de kelk, knijp

in mijn lijf. Ik voel niet, zwakte pakt me. Mijn

benauwdheid maakt mijn spreken stamelen. Ben

ik nog een mens?

Een echo is mijn antwoord: emen.

En ik schreeuw: bederf

En hoor: erf.

Ik roep: stik.

En hoor: ik.

Ik terg: niets.

En hoor: iets.

Is er niets meer heilig? Waarom

noemt u niet alles? Waarom laat u

ons bestaan? Ik ben een pootaardappel op

een gloeiende rots. Vol vertrouwen bouw ik

wortels, mijn loof opent zich naar zon. Mijn

lof verstikt in stof Mijn grijsgroene

bladeren spannen zich. Hoe

lang houd ik dit vol? Hoor

toch mijn smeken, hoor

mij zuchten in uw leegte, hoor

mijn vijanden aan de poort, hoor

hen aanleggen, ik ben de roos, ik

ben in de kern die zij raken willen. Maar

mij raakt u alleen.

U raken ze nooit. U

bent zo diep in mij. Zo

in de diepste leegte, zo

ver van hen. Uw lachen doet hen

kleuren, uw adem maakt hen

ademloos.

O, god, haast u.

Haast u om mij te redden.

Laat die mij haten zich branden

aan uw gloed, laat die mij

naar het leven staan terugdeinzen en

het zout zoeken in hun zakken. Laat

wie 'haha' roepen eeuwig lachen. Goed,

ik ben ellendig en arm, ik

ben nietig, minder dan een neet. Ik

ben het niet waard genoemd te worden, mijn

woord gaat ten onder in het uwe, mijn lichaam

siddert bij het noemen van uw naam. Toch bent u

mijn schuilplaats. In u woon ik. Om u bouw ik

mijn tempel. U bent groot door niet te zijn.

Nog zie ik de ontzielden uw woning

binnendringen. Ze hebben geen ontzag voor

de wonderschone trap, het houten bankje

op de veranda. Ze zien niet de sierlijk bewerkte

deur, de vensterbank met potten, de perfekte

deurknop. De dingen zijn daadloos, schoonheid

is een dood begrip, al het mooie is genade.

Ze treden binnen, zingen lofliederen, en maaien ondertussen

alles wat kracht draagt weg. Ze zoeken u. Maar u

kunnen ze niet raken, u bent zo diep, zo ver. Bij u

kunnen ze niet komen. Uw deuren zijn

zo klein. Maar mij vermoeden ze. En ze zien de mijnen. Ik

vlucht niet, mijn mond beweegt en mijn woorden stromen. Hoe

mooier ze zijn, hoe harder ze schreeuwen. Hoe dieper

de zin, hoe onzinniger hun nukken. Ze vernietigen alles wat

iemand lief kan zijn, de tempel wordt een martelkamer. Mijn

geliefden ontnemen ze het leven en ze slepen de ontzielde

lichamen naar buiten om ze daar te doorzeven met kogels die

geen doel meer raken. Er was niemand die begroef, ik

begroef alleen mijn hoofd. Ze deden alsof ik er niet was.

Waarom

zagen zij mij niet, waarom doden ze mij met hun stilte?

Hoelang nog, god? Hoe lang nog

laat gij hen begaan. Staat gij dit nog langer

toe? Werp u op moordlustigen, verbind u met uzelf, breng bij

elkaar wat niet bij elkaar mag komen. Spring in het vel, verdeel

de kracht die in u is en werp u op de moordende brigades, de

lieden zonder ziel, de onmensen die hun oog niet kunnen leggen

in een deurknop en een vensterbank. Verdelg de mensen die niet

stilstaan bij een ornament, bij een boom, bij een streep

in het gelaat. Doe het snel, wij zijn zo zwak. Help ons,

god. Met bewegende leegte, met negen slagen in het

niets. Laat u kennen, noem uw naam, verschroei

het bloed van hen die bloed doen vloeien. Druk

stom hen die aan stukken snijden. Wij kunnen dat

niet doen, aan ons is alles slap, zwakte pakte ons.

Mijn ziel is verzadigd van rampen, mijn

leven speelt zich af op de rand van het ravijn. Ik ben een

man geworden zonder kracht, een dode bijna, een man onder de

grond. In de diepste kuil hebt gij mij geworpen, zwaar rust

uw adem op mij. Mijn vrienden hebt gij weggejaagd. Ik

ben ingesloten, ontkomen kan ik niet. Waarom

verstoot gij mij?

Arm en ellendig, radeloos ben ik.

Uw leegte omsingelt mij, uw

brandende ogen maken mij as, uw

zware wateren omspoelen mij. Naar

lucht hap ik. Ik klop aan bij vrienden, maar

niemand doet open. Ik roep uw

naam, maar niemand antwoordt.

Gerechtigheid is het beton onder het niets. Een wreker

steekt in u, het scherm dat u wegtrekt het uiterste

gebaar. Alles klapt op elkaar. Een mes wordt in de

leegte gezet. U bent uw eigen rechter, niemand wordt

gespaard, zelfs die geloven maait u neer. Overal branden

braamstruiken. Overal offert u uw eigen

zoon. Wat om u is wordt weggevaagd. En ik? Ik

zeef mijn god en laat mij door hem zeven. Door

een onzichtbaar net word ik gedreven, door een

onzichtbaar leger word ik gedeeld. Ik span mij in om

heel te blijven, maar weet dat ik mij

delen moet, dat mijn ik een deken

is, een mantel die bedekt wat

onbedekt had moeten blijven.

Hoog huis, hoe bereik ik

u, hoe kan ik komen in de

diepte van uw oceaan? Ik

maak mij kleiner, ik

verdwijn bijna. Help mij

bij u uit te huilen. In u schuil

ik, uw huis is klein genoeg, uw mond

zo woordloos, zo zielbezeten. Ik

hecht niet langer aan het leven, maar

het hecht zich. Genadeloos.  

IRUN SCHEIFES


De kruiken  

Op de lange tafel van de tijd

drinken de kruiken Gods.

Ze drinken de ogen van de zienden leeg

en de ogen van de blinden,

de harten van heersende schaduwen,

de holle wang van de avond.

Zij zijn de geweldigste drinkers:

zij voeren het lege naar de mond als het volle

en schuimen niet over zoals jij of ik. 

Paul Celan


Zo ben je dan geworden

zoals ik je nooit heb gekend:

je hart slaat overal

in een bronnenland,

 

waar geen mond drinkt en geen

gestalte de schaduwen omzoomt,

waar water kwelt voor de schijn

en schijn als water schuimt.

 

Je stijgt in alle bronnen,

je zweeft door elke schijn.

Je hebt een spel verzonnen,

dat wil vergeten zijn.

Paul Celan 


Landschap  

Jullie hoge populieren - mensen van deze aarde!

Jullie zwarte vijvers geluk - jullie spiegelen ze dood!

 

Ik zag je, zuster, staan in deze glans.

Paul Celan 


In het laatrood

In het laatrood slapen de namen:

een

wekt je nacht

en voert hem, met witte staven langs -

tastend aan de zuidwand van het hart,

onder de dennen:

een, van menselijke gestalte,

schrijdt naar de pottenbakkerstad toe,

waar de regen zijn intrek neemt als vriend

van een uur van het meer.

In het blauw

spreekt zij een schaduwbelovend boomwoord,

en je lieve naam

rekent zijn letters daartoe.  

Paul Celan


Ontbinding 

Het donkert, en het lokt mij niet

Zelfs naar een lamp te tasten.

Waar het de dag te eindigen behaagd heeft,

aanvaard ik de avond.

 

En daarmee aanvaard ik dat opstaat

Een andere orde van wezens

En van dingen niet verbeeld.

Armen gekruist.

 

Ledig van wat wij beminden.

Is de hemel weidser. Bevolkte plaatsen

Doemen in de leegte op.

Woon ik in een ervan?

 

En ik onderscheid zelfs niet mijn huid

Van het toevloeiend duister.

Een unaniem eind concentreert zich

En toeft in de lucht. Aarzelend.

 

En deze agressieve geest

Die de dag met zich sleept,

Drukt nu niet meer. Zo vrede,

Verbrijzeld.

 

Zal zij duizend jaren duren, of

Doven met de kleuren van de haan?

Deze roos zij is definitief,

Al is zij schamel.

 

Fantasie, valse waanzinnige,

Alreeds veracht ik u. En ook u, woord.

Op de wereld, eeuwige doorreis,

Zwijgen wij.

En zonder ziel, lichaam, zijt ge zacht.

Carlos Drummond de Andrade  (vert. A. Willemsen)


De toebedeelde tijd 

Een minuut, een minuut van hoop, niet meer,

En ’t einde komt. En reeds is elke zekerheid

In botten opgegaan. Slechts rest het teer

Besluit tussen de dood en onaandoenlijkheid.

 

De tijd vermoeit, dus een minuut, niet meer,

En nimmer overwint liefdes scherpzinnigheid

Deze doren, deze naald die, fijne speer,

Ons op ’t onmetelijke strand in stukken splijt.

 

Nog slechts één minuut, en die komt laat.

Nog slechts van jou iets, die onbuigzaam bent,

Terwijl, lafaard, ik door mijzelf mij duwen laat.

 

Een minuut, en ’t eind is daar. Klok ongeremd,

Vaag zichtbaar visioen in troebel zwerk,

Zij een minuut genoeg, mij en mijn werk.

Carlos Drummond de Andrade  (vert. A. Willemsen)


Sonnet van de verloren hoop 

Ik heb de tram gemist en de hoop.

Bleek keer ik terug naar huis.

De straat is nutteloos, geen auto

Zou over mijn lichaam rijden.

 

Ik loop de trage helling op

Waarlangs de wegen samenvloeien.

En alle leiden zij naar het

Begin van drama en van flora.

 

Ik weet niet of dit lijden is

Of iemand die – en waarom niet? –

Zich in de smalle nacht vermaakt

 

Met een onmogelijke fluit.

Intussen het lang geleden

Dat wij ja! riepen tegen de eeuwige.

Carlos Drummond de Andrade  (vert. A. Willemsen)


Droefheid in de hemel 

Ook in de hemel is een melancholisch uur.

Moeilijk moment, waarin twijfel de zielen doordringt.

Waarom heb ik de wereld gemaakt? vraagt God zich af

En antwoordt zich: Ik weet het niet.

 

De engelen kijken hem verwijtend aan,

En veren vallen.

 

Alle hypothesen: genade, eeuwigheid, liefde

Vallen, zijn veren.

 

Nog een veer, de hemel valt uiteen.

Zo zachtjes, geen geraas verraadt

Het moment tussen alles en niets,

Ofwel, de droefheid Gods.

Carlos Drummond de Andrade  (vert. A. Willemsen)


Hoe weinig ik van nut ben,

Ik hef mijn vinger en laat

Niet de kleinste streep achter

In de lucht.

 

De tijd doet mijn gezicht vervagen,

Ze is reeds begonnen.

Achter mijn voetstappen in het stof

Wast de regen de straten blank

Als een huisvrouw.

 

Ik was hier.

Ik ga voorbij

Zonder spoor.

De olmen langs de weg

Wenken me toe hoe ik nader,

Groen blauw gouden groet,

En vergeten mij,

Voordat ik voorbij ben.

 

Ik ga voorbij –

Maar misschien laat ik achter

De zachte klank van mijn stem,

Mijn lachen en mijn tranen

En ook de groet van de bomen in de avond

Op een stukje papier.

En in het voorbijgaan

Helemaal zonder bedoeling,

Steek ik de een of andere

Lantaarn aan

In de harten aan de rand van de weg.

Hilde Domin


Voorbijtrekkend landschap 

Men zou moeten kunnen weggaan

En toch zijn als een boom:

Alsof de wortel in de bodem bleef

Als trok het landschap voorbij en wij stonden vast.

Men moet de adem inhouden,

Tot de wind nalaat

En de vreemde lucht om ons heen begint te draaien,

Tot het spel van licht en schaduw,

Van groen en blauw,

De oude vormen toont,

En wij thuis zijn,

Waar dat ook is,

En kunnen neerzitten en aanleunen.

Hilde Domin



Man gab mir einen Körper -- wer
Sagt mir, wozu? Er ist nur mein, nur er.

Die stille Freude: atmen duеrfen, leben.
Wem sei der Dank dafuer gegeben?

Ich soll der Gärtner, soll die Blume sein.
Im Kerker Welt, da bin ich nicht allein.

Das Glas der Ewigkeit -- behaucht:
Mein Atem, meine Wärme drauf.

Die Zeichnung auf dem Glas, die Schrift:
Du liest sie nicht, erkennst sie nicht.

Die Trübung, mag sie bald vergehn.

Es bleibt die zarte Zeichnung stehn.

O. Mandelstam 1909 - Deutsch von Paul Celan


Wo ist jenes Wort, das geboren wird?
Wo ist jenes Wort, das

Sich ereignen wird? [...]

Das Wort ist in der Traube, das Wort ist im Eisen
Das Wort ist in der Seele Und das Wort ist in der Finsternis

Es erzittert in der Luft. Es leuchtet auf in der Dunkelheit
Das Wort versteht zu lieben Es weiß aber auch zu schmerzen

Das Wort, wenn es geboren wird, ist ein Lastschiff
Wo es ankommt weiß es nicht. Bei der Sonne

Oder dem Abgrund. [...]

Im Rauch, im Feuer, im Herzen, das träumt
Im Traum von der Freiheit, im Stein, im Wasser

In jedem Klang, im Schweigen und in der Stumpfheit
Im Glauben und im

Zweifel. [...]

Das Wort ist in der Traube, das Wort ist auch im Eisen
Das Wort ist in der Seele Das Wort ist auch in der Finsternis

Das ist eine Wehklage. Das ist ein Traum.
Das Wort ist Leben selbst. Mit mehr Liebe

Sollte es ein. [...]

Es gibt ein altes Wort, das mit dem Morgen kommt.
Es gibt ein altes Wort, das mit dem Morgen kommt.

Das eine lebt für sich. Das andere

Verschenkt sich.

Mak Dizdar


Schweige, verbirg dich und halte
deine Gefühle und Träume geheim,
lass sie in der Tiefe deiner Seele
lautlos auf- und untergehen
wie Sterne in der Nacht;
erfreue dich an ihnen -und schweige.

Wie soll das Herz sich offenbaren?
Wie soll ein anderer dich verstehen?
Begreift er, wodurch du lebst?
Ein ausgesprochener Gedanke ist eine Lüge.
Wenn du die Quellen aufwühlst, trübst du sie;
zehre von ihnen - und schweige.

Verstehe, nur in dir selbst zu leben:
es gibt in deiner Seele eine ganze Welt
geheimnisvoll-zauberhafter Gedanken;
sie betaeubt der äussere Laerm,
die Strahlen des Tages vertreiben sie;
lausche ihrem Gesang- und schweige!...

Fjodor Tjutchev  1830 - Deutsch von Rudolf Pollach


What is dying?

A ship sails and I stand

watching till she fades on the

horizon, and someone at my

side says, "she is gone."

Gone where? Gone from my

Sight, that is all; she is just as

large as when I saw her...

The diminished size and total

loss of sight is in me, not in

her, and just at the moment

when someone at my side

says "she is gone", there are

others who are watching her

coming, and other voices

take up a glad shout:

'there she comes!'...

and that is dying.

Bishop Brent


God, before he sent his children

to earth.

He gave each one of them

a very carefully selected

package of problems.

These,

he promised smiling.

are yours alone.

No one else may have the

blessings

these problems will bring you.

Now

Go down to your birth

and your forgetfulness.

Knowing that I love you

beyond measure.


Enkel dit

Een dal en erboven bossen in de kleuren van de herfst.
Een zwerver komt aan, de kaart heeft hem hier gebracht,
Of misschien de herinnering. Eens, lang geleden, in de zon,
Toen de eerste sneeuw viel en hij hier reed,
Ervoer hij vreugde, krachtig, zonder reden,
Vreugde van de ogen. Alles was ritme
Van voorbijschuivende bomen, van een vogel in de vlucht,
Van een trein op een viaduct, een feest van beweging.
Na jaren keert hij terug, hij verlangt niets.
Hij wil slechts één kostbaar ding:
Zuiver kijken zonder naam,
Zonder verwachtingen, angsten en hoop,
Op de grens waar het ik en het niet-ik eindigt. 

1985 Czeslaw Milosz


Immer wenn du zurückkommst
ist mirs
als sähe ich dich zum erstenmale:

Silbern stäubt es aus meiner Seele
wie aus den Weidenkätzchen
wenn der frühlingswind
sie zum erstenmale berührt.


Telkens als je terugkomt
lijkt het mij
alsof ik je voor de eerste keer zie:

Zilverig stuift het uit mijn ziel
zoals uit wilgenkatjes
als de voorjaarswind
ze voor het eerst beroert.

Paula Ludwig


Sperwer

Iedere lente keert hij terug,
in een eik bouwt hij zijn nest
met klei van het veld
en met de doornen van het struikgewas.

Tijdens de vorige lente
vond hij de boom niet terug;
op zijn plaats stond een bulldozer,
zijn stoom een paraplu,
een wolk tussen de lippen van de lucht.

In de as van de ovens
rust de eik
in de ogen van de sperwer.

 

Fuad Rifka


LE CHANT DE L'HOMME

I

J'ai voulu à ma détresse
des rues étroites, la caresse
à mes épaules des bons murs durs.
Mais vous les avez, ô hommes
élargis de vos pas,
de vos désirs,
de relents de rhum,
de sexe et de «draught-beer».
J'erre dans vos labyrinthes

multicolores et je suis las
de ma plainte.

LIED VAN DE MENS

I

Voor mijn verdriet wilde ik
smalle straten, mijn schouders
gestreeld door stevige muren.
Maar jullie, o mensen, hebben ze
met jullie stappen verbreed,
met jullie verlangens,
met walmen van rum,
seks en bier van het vat.
Ik dwaal door uw
veelkleurige doolhoven,
gebukt onder mijn eigen klacht.

Jacques ROUMAIN


DE WATERLELIE

De kalmoes groeit bij brak water
roerloos tussen de grassen baadt hij zijn stengel
hij is niet aardgeel, lijkt op een wolk
die een vlam bij valavond kleurt
zijn bloemkroon is slap, de bladeren breed
de lange salamander glipt erin
en verdwijnt in het geel, beloert de prooi
behoedzaam keert de herder terug, houdt de hemel in het oog
de zon mag niet ondergegaan zijn
hij rept zich dan naar huis waar de vrouw
die hem steeds afwijst leeft
en in de barst steekt hij de gele lelie
blijft ze drie dagen aan de muur gehecht
zal niemand ze aanraken
komt de vrouw naar de velden
gaan ze zonder één woord achter het riet
samen liggen.

 

Umberto Piersanti


IL GIGLIO D'ACQUA
l'acoro cresce presso l'acqua marcia
immota tra le erbe bagna lo stelo
non è giallo di terra, simile a nube
che una fiamma colora verso sera
floscia la sua corolla, ampie le foglie
la lunga salamandra ci s'infila
e nel giallo si perde, fissa la preda

torna cauto il pastore, sorveglia il cielo
non deve essere il sole andato sotto
s'affretta poi alla casa dove vive
la donna che da sempre si rifiuta
e nella crepa infila il giglio giallo
se resterà tre giorni fisso al muro
non ci sarà
pers ona che lo tocchi
giunge la donna ai campi
senza parlare vanno dietro le canne
giacciono insieme.

 


IN EEN METROSTATION

Ongelukkig zij die in de Metro
een meisje opmerkten
en op slag verliefd werden
en haar gek van liefde volgden
en haar voor altijd in de menigte verloren
Want zij zullen gedoemd zijn
doelloos door de stations te dolen
en te wenen met de liefdesliedjes
die de straatmuzikanten in de tunnels zingen
Misschien is liefde niet meer dan dat:
een vrouw of een man die in een willekeurig station
van de Metro uit een wagon stapt
en enkele seconden lang schittert
en dan opgaat in de naamloze nacht

 

OSCAR HAHN


Selectie 

...hoe te beantwoorden dit vuur
hoe te beantwoorden deze wind
die over de klippen veegt
de warmte te vatten
onder de gletsjer van het verstand dooiend
de geur van poriën
de onmiskenbare herinnering van de huid

 ...samen wegzinken
in de wind de wieg van de vogels
hobbelend kreunen van het herfstelijke
het loof van het voorjaar
de wijnrank het drinken
uit de bron
van ons verlangen 
ZDENKA BECKER

Op het feest van Akindynos, Elpidoforos, Anempodistos

Nu houd ik mijn blik gericht op de boot die leeg zal zijn
Als je instapt, op een uitgestrekt Zeekerkhof
Met marmeren Meisjes die bloemen dragen. Het zal
nacht zijn en augustus
De tijd waarbij de sterrenbeelden wisselen van wacht. En
de bergen gewichtloos
Vol donkere nevel zweven even boven
de grenslijn van de horizon
Geuren hier of daar van verbrand gras. En verdrietigheid
van ongekende soort
Die uit de hoogte
neerstroomt op de ingeslapen zee
In mij fonkelt wat ik niet ken. Toch fonkelt het
Ach schoonheid al gaf je mij nooit helemaal jezelf
Iets tenminste kon ik jou ontvreemden. Ik noem: dit glimpje
groen in de ogen van het meisje dat voor het eerst
Ingaat op de liefde en dat andere onsje goud, waar
je het ook legt het juliet.
Trek voort aan de riemen jullie gewend aan eeltig werk.
Mij krijg je niet mee waar de anderen gaan
Dit gebeurt niet. Ik ben niet bestemd om mij in te lijven
Als vazal van de hemel daar ook wil ik weerom vrij zijn
En echt mezelf. Dit vertelt ook de wind 
Odysseas Elytis

 


De tijd en het water 
In het zonwitte licht
van de langharige dagen
wonen je gelaatstrekken.

Als een verlokkingsblauwe regen
zie ik je tranen vallen
over mijn droefheid.

En je verwijdering slaapt
voor de eerste maal
in mijn omarming.

Net om de wind mee te vangen:

Vluchtende diepzeevis
beladen met het heldere licht
van het niets.

Zongevleugelde ronde waters
met de vierdimensionele holle spiegels
van de dromen.

Verloren sporen
onder de avondsneeuw
van de vertwijfeling.

Net om de wind mee te vangen:

Zoals de slaaphemel
gevangen in toortsmaskers,
zo vangt god. 
STEINN STEINARR


Na de verwonding

Gisteravond verscheen mij in een droom
Slobodan Markovic,
en verontschuldigde zich voor mijn wonden.


Dit is de enige
Servische verontschuldiging
in heel deze tijd,


en dan nog in een droom
en vanwege een dode dichter. 
IZET SARAJLIC


Bittgedanke, dir zu füssen

Stirb früher als ich, um ein weniges
früher

Damit nicht du

den weg zum haus
allein zurückgehn mußt


Smeekgedachte, voor jou neergeknield

Sterf vroeger dan ik, een heel klein beetje
vroeger

Opdat niet jij
de weg naar huis
alleen terug moet gaan

Reiner Kunze


O ist

die marke schön: der wolf und
die sieben geißlein und
seine pfote ist

ganz weiß. ..Wer

hat den brief geschrieben?

Vielleicht

die sieben geißlein, vielleicht

der wolf

der wolf ist tot!
Im märchen, tochter, nur
im märchen


O wat

is die postzegel mooi: de wolf en
de zeven geitjes en 

zijn poot is

helemaal wit... Wie

heeft de brief geschreven?

Misschien

de zeven geitjes,
misschien
de wolf

de wolf is dood!

In het sprookje, dochter, alleen
in het sprookje

Reiner Kunze


Ronsard 
aan de roos

Als alle rozenblaadjes zich zouden kunnen
ophopen tot een berg rozen
zouden ze als een immense roos
tot in de ruimte reiken. Heeft de wereld
zoveel rozen verbruikt? Zoveel rozen
als er dagelijks opengaan.
Iedere dag van het jaar is een roos die
van kleur verandert, de levende roos
die eenieder langzaam in zichzelf
ontwaart, nagebootst in de spiegel
van zijn constante overgang: de eenzame roos. 
Juan Gil-Albert


DE GEZAGDRAGERS 

Hebben zich in een kamer verzameld.
Man van de straat
Laat alle hoop varen.
De regeringen
Schrijven niet-aanvalsverdragen.
Kleine man
Maak je testament.

In duistere tijden
Zal daar ook gezongen worden?
Daar zal ook gezongen worden
Van de duistere tijden. 


DE ROOK 
Het kleine huisje onder de bomen aan het meer.
Uit het dak stijgt rook op.
Ontbrak hij
Hoe troosteloos zouden dan
Huis, bomen en meer zijn.

BERTOLT BRECHT


DE DAGERAAD 
enkel en alleen door de nacht gebaard.
En ik wees
de vochtige ruiker niet af
die jij me van je tranen gaf
om naar gene zijde van de schaduw te gaan.
Ik werd verscheurd.
Maar jij zei
dat hij niet mocht
sterven.
De dageraad. 


LA AURORA 

sólo engendrada por la noche.
Y no depuse
el ramo húmedo
que tú me diste de tus lágrimas
para ir al otro lado de la sombra.
Fui devorado.
Pero tú dijiste
que no podía
morir.
La aurora.  

XXXVI

Y todo
lo que existe en esta hora
de absoluto fulgor
se abrasa, arde
contigo,
cuerpo,
en la incendiada boca
de la noche.

 

XXXVI

En alles
wat er op dit uur
van volkomen luister bestaat
verschroeit, verbrandt
met jou, lichaam,
in de verzengende mond
van de nacht.

 

José Ángel Valente


Ontwaakt
mijn stad bij de haven

verzadigd van nacht
word ik vogel

de zon heeft vleugels
pijn is een zachte wolk

 

omdat de rivier
in mijn hemel vaart
onveranderd
onder de regen

omdat
irissen blauw
rond een vlinder
ruimteloos
hoorbaar zijn

omdat water
schaduw wint
omdat loslaten
bedding is en
licht

 

Anne-Marie Demoen

 


Deze bomen voelen zich niet goed met minder hemel,
deze stenen voelen zich niet goed onder de vreemde voetstappen,
deze gezichten voelen zich alleen maar goed in de zon,
deze harten voelen zich alleen maar goed in de gerechtigheid.

Dit landschap is hard als het zwijgen,
het drukt zijn zwartgebrande stenen tegen zijn hart,
drukt naar het licht zijn verweesde olijven en zijn wijnranken,
drukt zijn tanden opeen. Er is geen water. Alleen licht.
De weg loopt verloren in het licht en de schaduw van de omheining is ijzer.
Versteend zijn de bomen, de stromen en de stemmen
in het kalkwit van de zon.
De wortel stoot op het marmer. De bestofte struiken.
De muilezel en de rots. Ze hijgen. Er is geen water.
Allen hebben dorst. Jaren reeds.
Allen kauwen een mondvol hemel bovenop hun bitterheid.
Hun ogen zijn rood van slapeloosheid,
een diepe lijn staat gegrift tussen hun wenkbrauwen
zoals een cipres tussen twee bergen bij zonsondergang.
Hun hand zit gekleefd aan hun geweer
hun geweer is het verlengstuk van hun hand
hun hand is het verlengde van hun ziel -
op hun lippen trilt hun woede
en ze dragen hun verdriet zeer diep in hun ogen
als een ster in een kuiltje vol zeezout.
Als ze hun vuisten ballen, is de zon er zeker voor de wereld
als ze glimlachen, vliegt er een kleine zwaluw
uit hun wilde baard als ze slapen, vallen er twaalf sterren
uit hun lege zakken als ze sneuvelen, trekt het leven
de helling op met vlaggen en tamboeren.

Zoveel jaren hebben ze allen honger, hebben ze
allen dorst, sneuvelen ze allemaal belegerd
vanuit vasteland en zee, de hitte vrat aan hun velden
en het zilt drenkte hun huizen de wind rukte hun deuren uit en
de schaarse paaslelies op het plein door de gaten in hun
overjas komt en gaat de dood hun tong is bitter als de pijnappel
hun honden zijn gestorven opgerold in hun schaduw
de regen geselt hun gebeente.Bovenop hun uitkijkpost
versteend roken ze de mest en de nacht starend naar de
razende zee die de gebroken mast van de maan heeft opgeslokt.
Het brood is op, de kogels zijn op,
nu laden ze hun geweren alleen nog met hun hart.

Zoveel jaren belegerd vanuit vasteland en zee
hebben ze allen honger, sneuvelen ze allemaal
maar er is niemand dood -
bovenop hun uitkijkpost schitteren hun ogen
een grote vlag, een groot en dieprood vuur
en iedere morgen vliegen duizenden duiven
uit hun handen naar de vier deuren
van de horizon.

Yannis Ritsos

 


Kaarslicht

Zodra zijn wiek
is aangestoken
snelt het naar zijn einde toe

Zwak is de weerstand
tegen het zoeken naar duisternis.
Van wie heeft het de kracht
voor zijn stille opoffering geërfd?

Maar het treurt niet,
de beperktheid van zijn levensduur ten spijt
en geniet ieder opflakkerend moment in een dans.

 

Hwang Kum-chan


Herfst
Geraakt door de vlam
van één enkele lucifer,
maken ze hun omhulsels los
en gooien ze weg
steeds weer en opnieuw
de najaarsbossen.

Kim Namjo

 


Openbaring  

op dertig begon met de dood
jouw openbaar leven

je brieven je dagboeken
je vrienden alles

werd te grabbel gegooid
en jij maar lachen

in je vuistje want je kreeg
toch wat je wou

zie mij nu jankend
als een hond

zoeken naar wat tederheid -
zelfs geen spoor

naar een blije lentetijd
hoe jou liefhebben

hoe jou troosten hoe
jouw lippen kussen

van gekloven klei je ogen
bevroren meren

wat rest mij
dan jou

weg te schrijven jou
af te schrijven

Helena van Dina


het lichte vallen van de blaren
vóór de zon
druppels van aanwezigheid

opgevangen door de wemelende gloed
van de stroom

het berkenpad wacht op de genodigde
die het middaguur verbindt met middernacht

en de roep uit de kindertijd
herhaalt

de geur van het water
dieper dan water

doodsgedachte flitst op
en gaat weer liggen

deze warme adem legt alles stil
behalve ons ademen

Annie Reniers


Voordracht van de meester  

Hij sprak

en de hemden van boetelingen
vielen op de grond, bezwangerd.  

Het was de keizersnede van de gedachte,
pluchen poppetjes werden geboren, juichend.
Het was het profiel van eenieder,
geknipt uit zwart papier.

Lieveheersbeestjes kropen vanonder onze nagels.
Je kon het bazuingeschal horen bij Jericho
en het gesis van onze genen.  

Het was schitterend, zoals hij sprak.

Ik kan me alleen niet meer herinneren
waarover.  

 

Miroslav Holub

 


Beroemde laatste woorden  

En had ik nog één woord over,

het was een meeuw te zijn,
in het kielzog van zwetende matrozen
gevaarlijk dicht over de schroef te zweven
en krijsend te klapwieken
over een zee die ik de mijne noemen zou.

Of de zoomlens
in het fototoestel van de pornofotograaf.

Of jou te zijn,
in jou de dag door te komen
en door jouw ogen te zien
wat ik niet zien kan.

 

Daniël Franck


Canción última  

Pintada, no vacía:
pintada está mi casa
del color de las grandes
pasiones y desgracias.

Regresará del llanto
adonde fue llevada
con su desierta mesa,
con su ruinosa cama.

Florecerán los besos
sobre las almohadas.

Y en torno de los cuerpos
elevará la sábana
su intensa enredadera
nocturna, perfumada.

El odio se amortigua
detrás de la ventana.

Será la garra suave.

Dejadme la esperanza.


Laatste lied 

Geschilderd, niet leeg:
mijn huis is geschilderd
met de kleur van grote
passies en tegenspoed.

Het zal terugkeren uit het tranendal
waarheen het werd gevoerd

met zijn verlaten tafel,

met zijn vervallen bed.

De kussen zullen

op de kussens bloeien. 

En het laken

zal haar intens geurende,
nachtelijke winde rond
de lichamen wentelen.

De haat

zal achter het raam bedaren.

De klauw zal zachtaardig worden.
Laat mij de hoop.

Miguel Hernández


Casida del sediento

Arena del desierto
soy: desierto de sed.
Oasis es tu boca

donde no he de beber.

Boca: oasis abierto

a todas las arenas del desierto.

Húmedo punto en medio
de un mundo abrasador,
el de tu cuerpo, el tuyo,
que nunca es de los dos.

Cuerpo: pozo cerrado

a quien la sed y el sol han calcinado.

Cárcel de Ocaña, Mayo 1941


Kasida van de dorstige

Ik ben het zand van de woestijn:
een woestijn van dorst.
Je mond is een oase,

waaraan ik mij niet laven mag.

Mond: oase, open

voor al het zand van de woestijn.

Vochtig oord temidden

van een verzengende wereld,

die van je lichaam, jouw lichaam,
dat nooit ons beiden toebehoort.  

Lichaam: bron,

die dorst en zon hebben verkalkt.

Gevangenis van Ocaña, mei 1941

Miguel Hernández


Pausas II  

No canta el grillo. Ritma
la música
de una estrella.

Mide
las pausas luminosas
con su reloj de arena.

Traza
sus órbitas de oro
en la desolación etérea.

La buena gente piensa
- sin embargo -
que canta una cajita
de música en la hierba.

De krekel zingt niet. Hij geeft
de muziekmaat aan
van een ster.

Hij meet
de lichtpauzen
met zijn zandloper.

Hij tekent
zijn gouden banen
in de etherische desolatie.

Maar de goegemeente denkt
- hoe dan ook -
dat een muziekdoosje zingt in het gras.

José Gorostiza


Dibujos sobre un puerto a Roberto Montenegro 
1. El alba

El paisaje marino
en pesados colores se dibuja.
Duermen las cosas. Al salir, el alba
parece sobre el mar una burbuja.
Y la vida es apenas
un milagroso reposar de barcas
en la blanda quietud de las arenas.

Beschrijvingen van een haven aan Roberto Montenegro

1. De dageraad

Met donkere kleuren
komt het zeelandschap tot stand.
De dingen dromen. Bij het opkomen lijkt
de dageraad een zeepbel boven de zee.
En het leven is nauwelijks meer
dan een wonderbaar verpozen van bootjes
op de zachte rust van het zand.

José Gorostiza


Je zei: 'Mijn dansend vlindertje'
maar later pas
kon ik de ritmen duiden.

Ik leunde aan je knie
wanneer de radio gedichten sprak
vergat mijn spel om wat langzaam
en mooi bewoog daarbinnen;

jouw hand woog op mijn haar -
alsof jij hoeden wilde
wat ik nog niet te noemen wist.

Elisabeth Kappner


Chausseen 

Erwürgte Abendröte
Stürzender Zeit!
Chausseen. Chausseen.
Kreuzwege der Flucht.
Wagenspuren über den Acker,
Der mit den Augen
Erschlagener Pferde
Den brennenden Himmel sah.

Nächte mit Lungen voll Rauch,
Mit hartem Atem der Fliehenden,
Wenn Schüsse
Auf die Dämmerung schlugen.
Aus zerbrochenem Tor
Trat lautlos Asche und Wind,
Ein Feuer,
Das mürrisch das Dunkel kaute.

Tote,
Über die Gleise geschleudert,
Den erstickten Schrei
Wie einen Stein am Gaumen.
Ein schwarzes
Summendes Tuch aus Fliegen
Schloß ihre Wunden.

Wegen  

Gewurgd avondrood
Van de ineenstorte tijd!
Wegen. Wegen.
Kruiswegen van de vlucht.
Karrensporen over de akker,
Die met de ogen
Van afgemaakte paarden
De brandende hemel zag.

Nachten met longen vol rook,
Met de zware adem der vluchtenden,
Als schoten
Op de schemering sloegen.
Uit de vernielde deur
Kwam geluidloos as en wind,
Een vuur,
Dat korzelig op het duister kauwde.

Doden,
Over de sporen geslingerd,
De gesmoorde kreet
Als een steen tegen het gehemelte.
Een zwart
Zoemend doek van vliegen
Sloot hun wonden.

Peter Huchel


Der Garten des Theophrast
Meinem Sohn

Wenn mittags das weiße Feuer
Der Verse über den Urnen tanzt,
Gedenke, mein Sohn. Gedenke derer,
Die einst Gespräche wie Bäume gepflanzt.
Tot ist der Garten, mein Atem wird schwerer,
Bewahre die Stunde, hier ging Theophrast,
Mit Eichenlohe zu düngen den Boden,
Die wunde Rinde zu binden mit Bast.
Ein Ölbaum spaltet das mürbe Gemäuer
Und ist noch Stimme im heißen Staub.
Sie gaben Befehl, die Wurzel zu roden.
Es sinkt dein Licht, schutzloses Laub.

De tuin van Theophrastus 

aan mijn zoon

Als 's middags het witte vuur
Der verzen boven de urnen danst,
Gedenk, mijn zoon. Gedenk diegenen,
Die ooit gesprekken als bomen hebben geplant.
Gestorven is de tuin, mijn ademhaling wordt moeizamer,
Bewaar het uur, hier kwam Theophrastus,
Met run de bodem bemesten,
De gekwetste schors met bast verbinden.
Een olijfboom splijt de vervallen muur
En is nog stem in het hete stof.
Ze gaven het bevel, om de wortel te rooien.
Je licht zinkt, weerloos loof.

Peter Huchel


HET GEDICHT VAN DE MAAN
Net als jouw gezicht in de duistere kamer
Zo uitgeput en vreemd
Hangt ook de maan aan de zwarte hemel.
Hel, heb ik haar gezien en wit
En hard geslepen, een stuk metaal gelijk.

Op de vroege, blauwe namiddag
Soms bleek ook en mat,
Als door een kind geschilderd
Met slechte kleuren,
Maar vol tederheid.

 

DAS GEDICHT VOM MOND
Wie dein Gesicht im dunklen Zimmer
So aufgelöst und fremd
Hängt auch der Mond am schwarzen Himmel.
Hell sah ich ihn und weiß
Und hart geschliffen wie ein Stück Metall.
Am frühen blauen Nachmittag
Manchmal auch blaß und matt,
Als hätte ihn ein Kind gemalt
Mit schlechten Farben,
Doch voll Zärtlichkeit.

GÜNTER KUNERT



Dag en nacht

Als de wind die door de bladeren waait
zo waar jij door mijn gedachten

Als een vogel die tussen de bladeren slaapt
zo slaap jij in mijn gedachte.

Cho Byung-Hwa


De brieven

Als de brieven er niet waren
zo veeleisend
als de brieven er niet waren
en toch
blijft de angst
voor een tijd zonder brieven
zijn ze me allemaal vergeten?

Ernst Jandl


Die briefe

Wenn nur die briefe nicht wären
so fordernd
wenn nur die briefe nicht wären
und doch
bleibt angst
vor einer zeit ohne briefe
haben mich alle vergessen?

 Ernst Jandl


ZOALS JIJ 

Zoals jij,
hou ik van de liefde, van het leven, van de zoete
tover der dingen, van het hemelse
landschap der januaridagen.
Ook mijn bloed stroomt
en ik lach met ogen
die het opwellen van tranen hebben gekend.
Ik geloof dat de wereld mooi is,
dat poëzie als brood is, van iedereen.
En dat mijn aderen niet in mij eindigen
maar in het unanieme bloed
van hen die vechten voor het leven,
voor de liefde,
voor de dingen,
het landschap en het brood
de poëzie van iedereen.

Roque Dalton


ZELFMOORD 
De laatste van alle deuren
Maar nooit heeft men
reeds aan alle deuren aangeklopt

Reiner Kunze


Liefdesgedicht voor haar 
De roos is gesnoeid
het najaarsfruit geborgen
de drift werd onderploegd
het talhout saamgebonden
de winters werden koud
en zonder ongestuim
de weemoed
feller dan het bloed

maar soms
beneveld door de lesdrank
der herinnering
drijft de hartstocht
haar naar me toe
kleedt ze haar opgespaarde dromen uit
kamt ze met vleivingers
door mijn dun geworden haar
tot ik met de inkt van weleer
weer liefdesverzen schrijf.

GERMAIN DROOGENBROODT


Tussen de stilte van je lippen 

…toi qui m’as consolé
Gérard de Nerval


Tussen de stilte van je lippen
heb ik mijn tenten opgezet
op je roerloos meer
mijn zeilen blind gelegd
aan je blanke borst
mijn oud verdriet gestild
tot regen en wind gezegd:
dit is mijn nieuwe huis
niet op een rots
maar op haar lichaam gebouwd
hier zullen haar streelvingers
gries en meel tot liefde kneden
voor mij, zigeuner, ´s nachts
tussen cactus en distel geboren
waar nevelgrijs nacht
en dageraad scheidt
hier, waar ik dorst en droefheid
maar ook de eeuwigheid proefde
zal mijn schip
zijn schaardig anker werpen
als het radeloos
mast en riemen breekt.

GERMAIN DROOGENBROODT


Broze verwachting 
Ik mis je
ik mis je hart- en been doordringend

maar ik ril om de kruik
die ik zacht van zinnen
uit mijn gemoed
heb gelicht

en die nu
langs klip en rif
naar je toe
moet zeilen

van verwachting broos.

 

Germain Droogenbroodt


Onvoltooid liefdesgedicht 
Uit de hooiberg der taal
heb ik de eerste regel
van een liefdesvers gelicht
broos geluk
van eigen teelt
kwetsbaar
als een akker amelkoren
vóór de oogst
roekeloos
als de purpervlinder
die steeds dichter kringt
omheen het licht:
smeulend lokvuur
dat aast
op een fellere gloed
tussen het stille lippenrood
van de avond die sterft.

GERMAIN DROOGENBROODT


Verlangen 
De hemel hangt vol blauw
en weerloos wit
broos en waterbleek
als opgespaard verlangen

Weemoedzacht
valt af en toe wat regen
het waterschuwe vogelvolk
houdt dan de stemmen stil
en kijkt verwonderd
naar mijn roekeloos gemoed
dat met zijn zeilen van papier
het anker heeft gelicht.

GERMAIN DROOGENBROODT


Van alle verzen ooit geschreven... 
Van alle verzen ooit geschreven
wil ik voor jou het laatste vers
de laatste regel zijn, mijn licht
mijn lente, mijn tastbaar leven

mijn vingers van satijn
zullen het ivoor van je lichaam bespelen
en met je streelvingers erotische tango’s
en hartstochtelijke sevillanas dansen

als zoete najaarsdruiven zal ik
je haren lezen één voor één
de diepe meren van je ogen bevaren

ik zal mij aan hun glinsters bedrinken
en aan de nectar van je mond
en in je eigenste leven binnentreden.

Germain Droogenbroodt


Gebed 

Nu de avond valt
die van de dag
de wim
pers sluit


en van de hemel opbergt
het tedere blauw


geef ook mij, ster
die van de nacht
het blinde oog verlicht


meer helderheid
meer zicht. 
GERMAIN DROOGENBROODT


TASTBARE AFWEZIGHEID
tentativa neo-sensacionista


Zoals het parfum van een v
rouw
als nagelaten leegte
kamers bevolkt en ontvolkt

Zoals muurvocht
van het weerloze oog
de dunne wanden weekt
Zoals in de trommelholte
een schreeuw van stilte
de weerbaarheid breekt
Zo tastbaar is
afwezigheid. 

GERMAIN DROOGENBROODT


ACTAEON 

Bij de aanblik
versteende het lichaam
niet het oog
Diana, met borsten
mooier dan wat de bergen
van Beotië weerspiegelden
in de avondgloed.
Kom geliefde
sprak de v
rouw , kom
en toonde het
- allemaal.
En argeloos ging hij
licht als een hert
vert
rouw end de honden
vert
rouw end de godin.

Actaeon, herder uit Beotië,

die Diana bij het baden bespiedde.
Zij veranderde hem in een hert, 

waarna hij door zijn eigen honden werd verscheurd.

GERMAIN DROOGENBROODT


 

 


 
                 

 

      de Rijn - collage 30 x 40 cm

    voor meer en ander werk zie http://landscape.mystiek.net

canandanann - 20-02-2006 18:04:45