(1954) ... Wenn einer fortgeht, muß er den Hut mit den Muscheln, die er sommerüber gesammelt hat, ins Meer werfen und fahren mit wehendem Haar, er muß den Tisch, den er seiner Liebe deckte, ins Meer stürzen, er muß den Rest des Weins, der im Glas blieb, ins Meer schütten, er muß den Fischen sein Brot geben und einen Tropfen Blut ins Meer mischen, er muß sein Messer gut in die Wellen treiben und seinen Schuh versenken, Herz, Anker und Kreuz, und fahren mit wehendem Haar! Dann wird er wiederkommen. Wann? Frag nicht. ... Ingeborg Bachmann De moedigen weten dat zij niet verrijzen dat er geen vlees om hen groeit op de jongste dag dat zij zich niets meer herinneren niemand terugzien dat hun niets te wachten staat geen zaligheid geen foltering ik ben niet moedig. Marie Luise Kaschnitz translated from French by the author
1. Dieppe again the last ebb
2.
my way is in the sand flowing
3. what would I do without this world faceless incurious
4. I would like my love to die
Samuel Beckett
In u schuil ik. Rond mij zijn wolken en donkerheid. Hier valt al het bonzen dood, de woorden van mijn achtervolgers klinken niet, hun wapens bereiken nooit de kern. U geeft mijn ziel niet aan het dodenrijk. Dood of leven, het maakt voor u niet uit. Angstig wentel ik mij rond in kamers die onbereikbaar zijn voor mensenogen. Met draaiende gebaren paai ik de ruimte. Laten mijn vijanden niet om mij juichen. Laat ze niet denken dat ik vlucht voor mijn verantwoordelijkheden. Een ronde plek, een pan en zeven stokkende adems. De dood heeft een mond maar spreekt niet. De dood heeft een oog maar ziet enkel de loop. Hij heeft oren maar horen kan hij niet. De dood heeft een neus maar ruikt alleen zichzelf. Trek mij door uw gangen, god. Leer mij wandelen op paden die bewegen. Leid mij in uw waarheid en leer mij zweven. Want deze weg moet ik gaan, langs deze ravijnen loopt mij lot, op deze weg schuifelen mijn ontaarde voeten. Afdrukken zijn er niet. Het gaapt, maar ik heb geen tijd voor verveling of het pulken van eelt. Eenzaam ben ik, de hele dag met mijzelf. Ik wacht op de stortvloed die mij overmant, ik wacht op de kracht van absolute stilte. Maak mij kleiner, maai mij weg. Los mij op. Bevrijd mij van plaats en tijd. Van eeuwigheid. Alleen in uw gangen wil ik leven, alleen in uw ruimte bestaan. Ik prijs u om het vergezicht. U bent zo licht. Mijn ziel is ontkomen als een vogel uit de val van zijn belagers. Hoog zweefde ik en zag dat een dochter werd doorstoken, een andere dochter doodgeslagen, de zoon aan de tafel vastgespijkerd. Waarom moet een man zien hoe zijn vrouw wordt opengeritst en de tweeling in haar buik er uit getrokken, doodgeschopt? Bestaat er dan geen recht, geen levend water, geen geweten? Eenzaam ben ik, de hele dag met mijzelf Ik wacht op u, in u schuil ik. U prijs ik, in u is licht, u lost mij op. Doe mij recht, voer het geding dat ik aanspan. Spaar hen niet, mijn achtervolgers. Maak ze groot en machtig, laat ze binnen in de waan. Des te harder zal de klap zijn, des te schrijnender hun nietigheid. Doe mij recht en dood hen niet. Neem hun geliefden, de mannen en vrouwen, de zonen en dochters, neem hun bezit, maar spaar hun levens. Ze moeten zien. Toon ze mij. Ik in u. Nooit was ik zo volkomen. Nooit zo loos. Nooit zo ziel. Waarom stoot u mij weg? Ziet u niet hoe goed het is als wij samenwonen? Ik geef alles, ik geef mee, maar uw antwoord is er niet. In de stilte waai ik en geniet van kleur. Ik ledig de kelk, knijp in mijn lijf. Ik voel niet, zwakte pakt me. Mijn benauwdheid maakt mijn spreken stamelen. Ben ik nog een mens? Een echo is mijn antwoord: emen. En ik schreeuw: bederf En hoor: erf. Ik roep: stik. En hoor: ik. Ik terg: niets. En hoor: iets. Is er niets meer heilig? Waarom noemt u niet alles? Waarom laat u ons bestaan? Ik ben een pootaardappel op een gloeiende rots. Vol vertrouwen bouw ik wortels, mijn loof opent zich naar zon. Mijn lof verstikt in stof Mijn grijsgroene bladeren spannen zich. Hoe lang houd ik dit vol? Hoor toch mijn smeken, hoor mij zuchten in uw leegte, hoor mijn vijanden aan de poort, hoor hen aanleggen, ik ben de roos, ik ben in de kern die zij raken willen. Maar mij raakt u alleen. U raken ze nooit. U bent zo diep in mij. Zo in de diepste leegte, zo ver van hen. Uw lachen doet hen kleuren, uw adem maakt hen ademloos. O, god, haast u. Haast u om mij te redden. Laat die mij haten zich branden aan uw gloed, laat die mij naar het leven staan terugdeinzen en het zout zoeken in hun zakken. Laat wie 'haha' roepen eeuwig lachen. Goed, ik ben ellendig en arm, ik ben nietig, minder dan een neet. Ik ben het niet waard genoemd te worden, mijn woord gaat ten onder in het uwe, mijn lichaam siddert bij het noemen van uw naam. Toch bent u mijn schuilplaats. In u woon ik. Om u bouw ik mijn tempel. U bent groot door niet te zijn. Nog zie ik de ontzielden uw woning binnendringen. Ze hebben geen ontzag voor de wonderschone trap, het houten bankje op de veranda. Ze zien niet de sierlijk bewerkte deur, de vensterbank met potten, de perfekte deurknop. De dingen zijn daadloos, schoonheid is een dood begrip, al het mooie is genade. Ze treden binnen, zingen lofliederen, en maaien ondertussen alles wat kracht draagt weg. Ze zoeken u. Maar u kunnen ze niet raken, u bent zo diep, zo ver. Bij u kunnen ze niet komen. Uw deuren zijn zo klein. Maar mij vermoeden ze. En ze zien de mijnen. Ik vlucht niet, mijn mond beweegt en mijn woorden stromen. Hoe mooier ze zijn, hoe harder ze schreeuwen. Hoe dieper de zin, hoe onzinniger hun nukken. Ze vernietigen alles wat iemand lief kan zijn, de tempel wordt een martelkamer. Mijn geliefden ontnemen ze het leven en ze slepen de ontzielde lichamen naar buiten om ze daar te doorzeven met kogels die geen doel meer raken. Er was niemand die begroef, ik begroef alleen mijn hoofd. Ze deden alsof ik er niet was. Waarom zagen zij mij niet, waarom doden ze mij met hun stilte? Hoelang nog, god? Hoe lang nog laat gij hen begaan. Staat gij dit nog langer toe? Werp u op moordlustigen, verbind u met uzelf, breng bij elkaar wat niet bij elkaar mag komen. Spring in het vel, verdeel de kracht die in u is en werp u op de moordende brigades, de lieden zonder ziel, de onmensen die hun oog niet kunnen leggen in een deurknop en een vensterbank. Verdelg de mensen die niet stilstaan bij een ornament, bij een boom, bij een streep in het gelaat. Doe het snel, wij zijn zo zwak. Help ons, god. Met bewegende leegte, met negen slagen in het niets. Laat u kennen, noem uw naam, verschroei het bloed van hen die bloed doen vloeien. Druk stom hen die aan stukken snijden. Wij kunnen dat niet doen, aan ons is alles slap, zwakte pakte ons. Mijn ziel is verzadigd van rampen, mijn leven speelt zich af op de rand van het ravijn. Ik ben een man geworden zonder kracht, een dode bijna, een man onder de grond. In de diepste kuil hebt gij mij geworpen, zwaar rust uw adem op mij. Mijn vrienden hebt gij weggejaagd. Ik ben ingesloten, ontkomen kan ik niet. Waarom verstoot gij mij? Arm en ellendig, radeloos ben ik. Uw leegte omsingelt mij, uw brandende ogen maken mij as, uw zware wateren omspoelen mij. Naar lucht hap ik. Ik klop aan bij vrienden, maar niemand doet open. Ik roep uw naam, maar niemand antwoordt. Gerechtigheid is het beton onder het niets. Een wreker steekt in u, het scherm dat u wegtrekt het uiterste gebaar. Alles klapt op elkaar. Een mes wordt in de leegte gezet. U bent uw eigen rechter, niemand wordt gespaard, zelfs die geloven maait u neer. Overal branden braamstruiken. Overal offert u uw eigen zoon. Wat om u is wordt weggevaagd. En ik? Ik zeef mijn god en laat mij door hem zeven. Door een onzichtbaar net word ik gedreven, door een onzichtbaar leger word ik gedeeld. Ik span mij in om heel te blijven, maar weet dat ik mij delen moet, dat mijn ik een deken is, een mantel die bedekt wat onbedekt had moeten blijven. Hoog huis, hoe bereik ik u, hoe kan ik komen in de diepte van uw oceaan? Ik maak mij kleiner, ik verdwijn bijna. Help mij bij u uit te huilen. In u schuil ik, uw huis is klein genoeg, uw mond zo woordloos, zo zielbezeten. Ik hecht niet langer aan het leven, maar het hecht zich. Genadeloos. IRUN
SCHEIFES
Op de lange tafel van de tijd drinken de kruiken Gods. Ze drinken de ogen van de zienden leeg en de ogen van de blinden, de harten van heersende schaduwen, de holle wang van de avond. Zij zijn de geweldigste drinkers: zij voeren het lege naar de mond als het volle en schuimen niet over zoals jij of ik. Paul Celan zoals ik je nooit heb gekend: je hart slaat overal in een bronnenland,
waar geen mond drinkt en geen gestalte de schaduwen omzoomt, waar water kwelt voor de schijn en schijn als water schuimt.
Je stijgt in alle bronnen, je zweeft door elke schijn. Je hebt een spel verzonnen, dat wil vergeten zijn. Paul Celan
Jullie hoge populieren - mensen van deze aarde! Jullie zwarte vijvers geluk - jullie spiegelen ze dood!
Ik zag je, zuster, staan in deze glans. Paul Celan
In het laatrood slapen de namen: een wekt je nacht en voert hem, met witte staven langs - tastend aan de zuidwand van het hart, onder de dennen: een, van menselijke gestalte, schrijdt naar de pottenbakkerstad toe, waar de regen zijn intrek neemt als vriend van een uur van het meer. In het blauw spreekt zij een schaduwbelovend boomwoord, en je lieve naam rekent zijn letters daartoe. Paul Celan Het donkert, en het lokt mij niet Zelfs naar een lamp te tasten. Waar het de dag te eindigen behaagd heeft, aanvaard ik de avond.
En daarmee aanvaard ik dat opstaat Een andere orde van wezens En van dingen niet verbeeld. Armen gekruist.
Ledig van wat wij beminden. Is de hemel weidser. Bevolkte plaatsen Doemen in de leegte op. Woon ik in een ervan?
En ik onderscheid zelfs niet mijn huid Van het toevloeiend duister. Een unaniem eind concentreert zich En toeft in de lucht. Aarzelend.
En deze agressieve geest Die de dag met zich sleept, Drukt nu niet meer. Zo vrede, Verbrijzeld.
Zal zij duizend jaren duren, of Doven met de kleuren van de haan? Deze roos zij is definitief, Al is zij schamel.
Fantasie, valse waanzinnige, Alreeds veracht ik u. En ook u, woord. Op de wereld, eeuwige doorreis, Zwijgen wij. En zonder ziel, lichaam, zijt ge zacht. Carlos Drummond de Andrade (vert. A. Willemsen) Een minuut, een minuut van hoop, niet meer, En ’t einde komt. En reeds is elke zekerheid In botten opgegaan. Slechts rest het teer Besluit tussen de dood en onaandoenlijkheid.
De tijd vermoeit, dus een minuut, niet meer, En nimmer overwint liefdes scherpzinnigheid Deze doren, deze naald die, fijne speer, Ons op ’t onmetelijke strand in stukken splijt.
Nog slechts één minuut, en die komt laat. Nog slechts van jou iets, die onbuigzaam bent, Terwijl, lafaard, ik door mijzelf mij duwen laat.
Een minuut, en ’t eind is daar. Klok ongeremd, Vaag zichtbaar visioen in troebel zwerk, Zij een minuut genoeg, mij en mijn werk. Carlos Drummond de Andrade (vert. A. Willemsen) Ik heb de tram gemist en de hoop. Bleek keer ik terug naar huis. De straat is nutteloos, geen auto Zou over mijn lichaam rijden.
Ik loop de trage helling op Waarlangs de wegen samenvloeien. En alle leiden zij naar het Begin van drama en van flora.
Ik weet niet of dit lijden is Of iemand die – en waarom niet? – Zich in de smalle nacht vermaakt
Met een onmogelijke fluit. Intussen het lang geleden Dat wij ja! riepen tegen de eeuwige. Carlos Drummond de Andrade (vert. A. Willemsen)
Ook in de hemel is een melancholisch uur. Moeilijk moment, waarin twijfel de zielen doordringt. Waarom heb ik de wereld gemaakt? vraagt God zich af En antwoordt zich: Ik weet het niet.
De engelen kijken hem verwijtend aan, En veren vallen.
Alle hypothesen: genade, eeuwigheid, liefde Vallen, zijn veren.
Nog een veer, de hemel valt uiteen. Zo zachtjes, geen geraas verraadt Het moment tussen alles en niets, Ofwel, de droefheid Gods. Carlos Drummond de Andrade (vert. A. Willemsen)
Ik hef mijn vinger en laat Niet de kleinste streep achter In de lucht.
De tijd doet mijn gezicht vervagen, Ze is reeds begonnen. Achter mijn voetstappen in het stof Wast de regen de straten blank Als een huisvrouw.
Ik was hier. Ik ga voorbij Zonder spoor. De olmen langs de weg Wenken me toe hoe ik nader, Groen blauw gouden groet, En vergeten mij, Voordat ik voorbij ben.
Ik ga voorbij – Maar misschien laat ik achter De zachte klank van mijn stem, Mijn lachen en mijn tranen En ook de groet van de bomen in de avond Op een stukje papier. En in het voorbijgaan Helemaal zonder bedoeling, Steek ik de een of andere Lantaarn aan In de harten aan de rand van de weg. Hilde Domin
Men zou moeten kunnen weggaan En toch zijn als een boom: Alsof de wortel in de bodem bleef Als trok het landschap voorbij en wij stonden vast. Men moet de adem inhouden, Tot de wind nalaat En de vreemde lucht om ons heen begint te draaien, Tot het spel van licht en schaduw, Van groen en blauw, De oude vormen toont, En wij thuis zijn, Waar dat ook is, En kunnen neerzitten en aanleunen. Hilde Domin
Es bleibt die zarte
Zeichnung stehn.
O. Mandelstam 1909 - Deutsch
von Paul Celan
Wo
ist jenes Wort, das geboren wird?
Sich ereignen wird? [...]
Das Wort ist in der Traube,
das Wort ist im Eisen
Es erzittert in der Luft. Es
leuchtet auf in der Dunkelheit
Das Wort, wenn es geboren
wird, ist ein Lastschiff
Oder dem Abgrund. [...]
Im Rauch, im Feuer, im
Herzen, das träumt
In jedem Klang, im Schweigen
und in der Stumpfheit
Zweifel. [...]
Das Wort ist in der Traube,
das Wort ist auch im Eisen
Das ist eine Wehklage. Das
ist ein Traum.
Sollte es ein. [...]
Es gibt ein altes Wort, das
mit dem Morgen kommt.
Das eine lebt für sich. Das
andere
Verschenkt sich.
Mak Dizdar
Schweige,
verbirg dich und halte
Fjodor Tjutchev
1830 - Deutsch von Rudolf Pollach
A ship sails and I stand
watching till she fades on the
horizon, and someone at my
side says, "she is gone."
Gone where? Gone from my
Sight, that is all; she is just as
large as when I saw her...
The diminished size and total
loss of sight is in me, not in
her, and just at the moment
when someone at my side
says "she is gone", there
are
others who are watching her
coming, and other voices
take up a glad shout:
'there she comes!'...
and that is dying.
Bishop Brent
God, before he sent his
children
to earth.
He gave each one of them
a very carefully selected
package of problems.
These,
he promised smiling.
are yours alone.
No one else may have the
blessings
these problems will bring you.
Now
Go down to your birth
and your forgetfulness.
Knowing that I love you
beyond measure.
Een
dal en erboven bossen in de kleuren van de herfst.
1985
Czeslaw Milosz
Immer
wenn du zurückkommst
Iedere
lente keert hij terug,
Tijdens
de vorige lente
In
de as van de ovens
Fuad
Rifka
I
J'ai
voulu à ma détresse
multicolores
et je suis las
LIED
VAN DE MENS
I
Voor
mijn verdriet wilde ik
Jacques
ROUMAIN
De
kalmoes groeit bij brak water
Umberto Piersanti IL
GIGLIO D'ACQUA
torna
cauto il pastore, sorveglia il cielo
Ongelukkig
zij die in de Metro
OSCAR HAHN ...hoe
te beantwoorden dit vuur
...samen
wegzinken
Op
het feest van Akindynos,
Elpidoforos, Anempodistos
Nu
houd ik mijn blik gericht op de boot die leeg zal zijn
De
tijd en het water
Als
een verlokkingsblauwe regen
En
je verwijdering slaapt
Vluchtende
diepzeevis
Zongevleugelde
ronde waters
Verloren
sporen
Net
om de wind mee te vangen:
Zoals
de slaaphemel
Gisteravond
verscheen mij in een droom
den
weg zum haus
die
marke schön: der wolf und
ganz
weiß. ..Wer
hat
den brief geschrieben?
Vielleicht
die
sieben geißlein, vielleicht
der
wolf
is
die postzegel mooi: de wolf en zijn
poot is
helemaal
wit... Wie
heeft
de brief geschreven?
Misschien
de
zeven geitjes,
de
wolf is dood!
In
het sprookje, dochter, alleen
Ronsard
Als
alle rozenblaadjes zich zouden kunnen
Hebben
zich in een kamer verzameld.
BERTOLT
BRECHT
DE
DAGERAAD
sólo
engendrada por la noche.
XXXVI
Y
todo
XXXVI
En
alles
José
Ángel Valente
Ontwaakt
verzadigd
van nacht
de
zon heeft vleugels
omdat
de rivier
omdat
omdat
water
Anne-Marie
Demoen
Deze
bomen voelen zich niet goed
met minder hemel,
Dit
landschap is hard als het zwijgen,
Zoveel
jaren hebben ze allen honger, hebben ze
Zoveel
jaren belegerd vanuit vasteland en zee Yannis
Ritsos
Zodra
zijn wiek
Zwak
is de weerstand
Maar
het treurt niet,
Hwang
Kum-chan
Herfst
Kim
Namjo
op
dertig begon met de dood
je
brieven je dagboeken
werd
te grabbel gegooid
in
je vuistje want je kreeg
zie
mij nu jankend
zoeken
naar wat tederheid -
naar
een blije lentetijd
hoe
jou troosten hoe
van
gekloven klei je ogen
wat
rest mij
weg
te schrijven jou
het
lichte vallen van de blaren
opgevangen
door de wemelende gloed
het
berkenpad wacht op de genodigde
en
de roep uit de kindertijd
de
geur van het water
doodsgedachte
flitst op
deze
warme adem legt alles stil Hij
sprak
en
de hemden van boetelingen
Het
was de keizersnede van de gedachte,
Lieveheersbeestjes
kropen vanonder onze nagels.
Het
was schitterend, zoals hij sprak.
Ik
kan me alleen niet meer herinneren
Miroslav
Holub
En
had ik nog één woord over,
het
was een meeuw te zijn,
Of
de zoomlens
Of
jou te zijn,
Daniël
Franck
Pintada,
no vacía:
Regresará
del llanto
Florecerán
los besos
Y
en torno de los cuerpos
El
odio se amortigua
Será
la garra suave.
Dejadme la esperanza.
Geschilderd,
niet leeg:
Het
zal terugkeren uit het tranendal met
zijn verlaten tafel,
met
zijn vervallen bed.
De
kussen zullen
op de kussens bloeien. En
het laken
zal
haar intens geurende,
De
haat
zal
achter het raam bedaren.
De
klauw zal zachtaardig worden.
Miguel
Hernández
Arena
del desierto
donde
no he de beber.
Boca:
oasis abierto
a todas las arenas del desierto.
Húmedo punto en medio
Cuerpo:
pozo cerrado
a
quien la sed y el sol han calcinado.
Cárcel
de Ocaña, Mayo 1941
Ik
ben het zand van de woestijn:
waaraan
ik mij niet laven mag.
Mond:
oase, open
voor
al het zand van de woestijn.
Vochtig
oord temidden
van
een verzengende wereld,
die
van je lichaam, jouw lichaam,
Lichaam:
bron,
die
dorst en zon hebben verkalkt.
Gevangenis
van Ocaña, mei 1941
No
canta el grillo. Ritma
Mide
Traza
La
buena gente piensa
De
krekel zingt niet. Hij geeft
Hij
meet
Hij
tekent
Maar
de goegemeente denkt Dibujos
sobre un puerto a Roberto Montenegro
El
paisaje marino
Met
donkere kleuren
Je
zei: 'Mijn dansend vlindertje'
Ik
leunde aan je knie
jouw
hand woog op mijn haar - Erwürgte
Abendröte
Nächte
mit Lungen voll Rauch,
Tote,
Gewurgd
avondrood
Nachten
met longen vol rook,
Doden, Der
Garten des Theophrast aan
mijn zoon
Als
's middags het witte vuur
HET
GEDICHT VAN DE MAAN
Op
de vroege, blauwe namiddag
DAS
GEDICHT VOM MOND Als
de wind die door de bladeren waait
Als
een vogel die tussen de bladeren slaapt
Cho
Byung-Hwa
Als
de brieven er niet waren
Ernst
Jandl
Wenn
nur die briefe nicht wären
Ernst Jandl
Zoals
jij,
Roque
Dalton
ZELFMOORD Reiner
Kunze
Liefdesgedicht
voor
haar
maar
soms
GERMAIN
DROOGENBROODT
Tussen de stilte van je lippen …toi
qui m’as consolé
GERMAIN
DROOGENBROODT
Broze
verwachting
maar
ik ril om de kruik
en
die nu
van
verwachting broos.
Germain
Droogenbroodt Onvoltooid
liefdesgedicht
GERMAIN
DROOGENBROODT
Verlangen
Weemoedzacht
GERMAIN
DROOGENBROODT
Van
alle verzen ooit geschreven...
mijn
vingers van satijn
als
zoete najaarsdruiven zal ik
ik
zal mij aan hun glinsters bedrinken
Germain
Droogenbroodt
Nu
de avond valt
TASTBARE
AFWEZIGHEID
Zoals
muurvocht GERMAIN
DROOGENBROODT
Bij
de aanblik
Actaeon,
herder uit Beotië,
die
Diana bij het baden bespiedde. waarna
hij door zijn eigen honden werd verscheurd.
GERMAIN
DROOGENBROODT
|
voor meer en ander werk zie http://landscape.mystiek.netcanandanann - 20-02-2006 18:04:45 |