Er komt een
tijd
dat alle
afgoden,
de mensen
aangepraat,
zullen vallen
en
niet meer
opstaan.
Er komt een
tijd
dat jonge
mensen,
verkommerd in
hun jeugd,
zullen hongeren
en dorsten
naar een woord
uit de diepte
naar een lied
van binnen.
Er komt een
tijd
waarin de Geest
zo ongrijpbaar
als Hij is,
mens en wereld
zal vernieuwen -
waarin het
leven om zijn ziel
wordt geëerbiedigd
en geëerd -
om God, het
heilig hart.
Peer Verhoeven
Ze hebben ons
naar buiten gejaagd
in
nachten,
waarin de manen stierven.
Geduldig
droegen we het kruis,
dat ze uit
leugen, geweld en foltering
voor ons
getimmerd hebben
en onder de
slagen van hun geweerkolven
zakten we niet
slechts drie keer in elkaar -
ons kwam op de
eindeloze wegen vol graven
geen Simon van
Cyrene tegemoet.
Wie onder
jullie levenden kan zeggen,
dat hij ons
gezien heeft?
Wie onder
jullie doden kan zeggen,
dat hij zijn
broeder heeft herkend?
Alleen de
moeders vermoedden
vanachter door
leed geblindeerde ramen
onze uittocht
en van hun
lippen ontsnapten geschrokken
gebeden het
duister in.
Ingesloten door
de nacht trokken
we weg uit alle
steden
en met ons ging
ook de herinnering.
We hadden
dorst,
de herinnering
heeft ons laten drinken,
we hadden
honger,
de herinnering
gaf ons Jobseten,
en als we moe
waren
heeft de
herinnering uit distels
een bed voor
ons gespreid.
We waren blind,
de herinnering
schiep voor ons de illusie,
we waren
doof,
de herinnering
was voor ons muziek van cherubijnen,
we waren
naakt,
de herinnering
leende ons de gedeelde mantel van de troost.
We waren
onschuldig
en de
herinnering liet ons nimmer
in Gods ogen
schuldig worden.
Ze hebben ons
naar buiten gejaagd
in
nachten,
waarin de manen stierven,
en om ons heen
loeide vijandig
een woud van
bajonetten.
Horst Bienek
taal viert
hoogtij,
vreugde stijgt
ten top.
Woorden, niet
verstaan,
slaan naar
binnen,
steken ieder
aan.
Machtig wordt
de Geest,
maakt het leven
tot een vurig
feest.
Woorden geven
hoop,
scheppen
ruimte,
woorden worden
brood.
Hans Bouma
LIED VAN
ROEPING: OVER EN WEER
Verborgen vuur,
een sterk vermoeden.
Verwaaide
flarden van een lied.
Voldoende om de
hoop te voeden
op 't rijk
waarin God zelf voorziet.
Als wij in
machteloze woede
vertwijfeld
vragen waar God blijft,
komen soms
mensen als geroepen
om stem of hand
van God te zijn.
De Geest wil in
de harten wonen.
Van jong tot
oud, van laag tot hoog
spelen wij in
op wat gaat komen.
Pijlen van
vrede op Gods boog.
Wij mogen
sprekend op God lijken.
Hij brengt ons
samen in een kring,
waar wij elkaar
de handen reiken:
de laatste
wordt steeds eersteling.
De rollen zijn
ons voorgeschreven:
de koning komt
als één die dient
om machtigen de
les te lezen,
de armen delen
in de winst.
Wij scholen
samen rond de Schriften.
de weg wordt vóór
ons uitgelegd,
woorden
doorbreken onze driften.
Mens Gods, uit
duister opgedregd.
Vermenigvuldig
dan de vreugde
waarmee gij
rijk gezegend zijt,
om in de wereld
te getuigen
van liefde en
gerechtigheid.
Henk Abma
Het was de
zesde dag. Adam stond klaar.
Hij zag de
eiken met hun volle greep
in het niets.
Macht is een kwestie van
vertakkingen.
hij had de
bergen gezien,
opbergruimtes
van
alleen maar
zichzelf, hoge
leegstaande
kelders.
En
herten. Met
poten zo dun als
stethoscopen
stonden ze te
luisteren aan de borst
van de
aarde,
en zodra ze
iets hoorden, liepen ze
weg,
de uitvinding
van het pizzicato
met zich
meenemend,
verten in.
Herten.
En hij had de
zee gezien, het laden
en het lossen
van drukte,
waar je rustig
van werd. En de lege,
hetzerige
gebaren
van de wind,
van kom mee, kom
mee, en niemand
volgde.
En
diepte,
afgronden waar je
moeilijk van
werd. En zwijgen,
want dat deed
het allemaal, en te
groot
zijn.
En toen zei
God: en nu jij. Nee, zei
Adam.
H. de Coninck
Mijn vader is
een steen
geworden, zwart
en groot
en even eenzaam
als de
dood.
Zijn naam
stamelt zacht
door het harde
marmer heen
maar het
wachten
hoor ik
alleen.
Het bonst
tegen het
gonzen van zon
die weer
opnieuw begon
en op de graven
knielt.
Mijn
vader,
die van schepen
hield,
en van de zee.
F. Oosterwijk
Ik kom al jaren
niet meer buiten
en ik ben toch
nog goed ter been,
ik zit al jaren
op de bank hier
met m'n
verleden om me heen.
Ik ga beslist
niet meer de straat op
en helemaal
niet op bezoek.
Ik sterf al
meer dan duizend doden,
die twintig
meter naar de hoek.
Moet ik dan
echt alles vertellen,
alle pijn en
het verdriet.
Ik zit soms
zomaar wat te huilen
en
waarom, ik
weet het niet.
Ik ben een kind
van joodse ouders.
Toen de
Duitsers kwamen was ik tien.
Ik ben naar
Friesland toegebracht.
Ik heb m'n
ouders nooit meer gezien.
Daar in het
noorden was ik veilig,
dat zei de
illegaliteit.
Maar ik bleef
altijd op mijn hoede,
op het ergste
voorbereid.
Wat een
gruwelijke jaren,
zo alleen en
onbemind,
tussen stugge
boerenzonen
bleef ik toch
dat vreemde kind.
's Avonds keek
ik in de spiegel,
ik zag het
zelf, 'k werd langzaam groot;
volle lippen
mooie borsten,
maar in de
schaduw van de dood.
O mijn God, ik
wil niet sterven
zonder de
liefde van een man,
maar als de
Duitsers me straks vonden,
nou, dan ging
ik er dus an.
Om toch ‚‚n
keer mee te maken
heb ik de
jongste boerenzoon verleid.
Ik dacht: dan
kan ik daarna doodgaan,
maar na een
maand werden we bevrijd.
En daar zat ik
met mijn minnaar
en nog wel
‚‚n die mij aanbad.
We
trouwden,
omdat hij dat wilde.
We trokken
samen naar de stad.
Wat ik hoopte
daar te vinden:
vader, moeder,
ome Daan,
die bleken na
een half jaar wachten
op de
dodenlijst te staan.
We zijn een
kledingzaak begonnen,
we hebben dag
en nacht gewerkt.
Misschien dat
ik toen veel verdriet had,
maar ik heb er
zelf niets van gemerkt.
Altijd maar
werken in de winkel,
nauwelijks
vrienden, ook geen kind.
Altijd samen
met die man,
die ik voor
‚‚n keer had bemind.
Het was niet zo
dat ik hem haatte.
Nee, het was
meer een soort verbond.
En soms
streelde ik zijn haren,
zoals je lief
bent voor een hond.
En toen ineens,
acht jaar geleden,
kwam alsnog bij
mij de klap.
Het was de
eerste week in mei,
ik dorst de
deur niet uit, geen stap.
Als iemand in
de verte schreeuwde,
was ik net een
bevend riet.
En ik voelde me
verzuipen
in een veel te
groot verdriet.
En m'n
allergrootste angst was,
dat hij zou
zeggen: "dit kan niet thuis".
Dat hij me heel
ver weg zou brengen,
voor altijd
naar een gekkenhuis.
Maar in het
diepst van mijn ellende,
zat hij naast
me, keek me aan
en zei:
"je mag me nooit verlaten",
alsof ik van
hem weg zou gaan.
En zo bleven we
maar zitten
op de bank, zo
met z'n twee.
Ik heb dagen
zitten huilen
en hij huilde
met me mee.
En zo leven we
al jaren,
ja de winkel is
verkocht.
Nee, we hebben
sinds die dagen,
geloof ik,
niemand meer bezocht.
Hij zegt soms
zomaar in de stilte,
zo ineens
"dag lieve vrouw".
Dat ik toch zo
laat moest ontdekken
dat ik zoveel
van hem hou.
hebben
en delen
weinig hebben
uitdelen
minder hebben
meer uitdelen
niets hebben
veel uitdelen
in de woestijn
de vrolijkste
gasterij
waar het word
gastheer
geworden is
tot alles
verdeeld is
en allen gehad
hebben
K. Marti
is een mens tot
mens gekneed,
en God raakt
hem met zijn adem
als een vuur
dat leven smeedt.
In beton en
glas en ijzer
lijkt een mens
zo breekbaar klein,
maar de mensen
mogen wijzer,
dan de hele
aarde zijn.
Want de aarde
heeft geen handen
en de steden
gaan niet dood,
enkel mensen
kunnen anders,
enkel mensen
delen brood.
Wie zijn adem
niet wil halen,
niet wil
trekken in zijn mond,
die moet met
zijn hart betalen
want hij komt
niet van de grond.
Alle aarde is
maar aarde,
maar een mens
is vlees en bloed,
geef mij adem
op mijn aarde
die mij dieper
leven doet.
Een
mens,
geboren uit de aarde
en aan de aarde
met hart en ziel
gebonden en
verliefd -
als God hem
niet met adem raakt,
dan blijft zijn
leven koud als steen
en zijn handen
missen kracht.
Maar als hij
opent hart en mond
en zo Gods
liefde in zich ademt,
dan wordt een
mens een wonder:
zijn tong wordt
aangeraakt door vuur
en zijn woorden
verwarmen de aarde -
zijn handen
krijgen kracht en dragen
stenen voor
huizen van vrede.
Zo raakt God
mensen overal
en blaast zijn
adem in ze uit:
en mensen
worden wonderen
als hun leven
gedragen wordt
door liefde.
Ze kent de
regels uit haar hoofd
heeft er ook
een tijdje echt in geloofd
paste ze toe
totdat haar
bleek
dat zo'n
levensregel je meestal je leven ontneemt.
Ze kent haar
grenzen, ze heeft ze geleerd
heeft ze ook
een tijdje gerespecteerd
maar toen ze
die grenzen op een dag overschreed
bracht dat haar
meer geluk dan toen ze dat nog niet deed.
Nu bouwt ze een
huis van vlees en bloed
en als het in
elkaar stort nou, dan deed ze het niet goed genoeg
ze bouwt het
buiten alle wetten
ze staat weer
op nadat ze viel
op vrije grond
zal ze het zetten
d’r ruimte
groot de muren nieuw
ze bouwt haar
huis, ze bouwt haar leven
met haar hart
en met haar ziel.
Ze is alleen of
ze is met z'n twee
soms kiest ze
de aarde, dan weer de zee
elk element dat
is haar nu wel vertrouwd
omdat ze van
haar eigen leven nu iets meer houdt
ze staat niet
meer stil
heeft een weg
in haar hoofd
omdat ze in
zichzelf nu iets meer gelooft
zij kent geen
grenzen, zij breekt elke wet
haar leven is
het leven dat ze zelf heeft ontdekt.
Nu bouwt ze een
huis van vlees en bloed
en als het in
elkaar stort nou, dan deed ze het niet goed genoeg
ze bouwt het
buiten alle wetten
ze staat weer
op nadat ze viel
op vrije grond
zal zij het zetten
de ruimte groot
de muren nieuw
ze bouwt haar
huis, ze bouwt haar leven
met haar hart
en met haar ziel.
Als het vandaag
niet lukt
dan is vandaag
een brug
naar morgen als
het lukt
zo'n huis kan
nooit meer stuk, oh nee
als het vandaag
niet staat
is morgen niet
te laat
volgens haar
eigen wet
door niets of
niemand opgelegd
volgens de
wetten van haar ziel
volgens de
wetten van haar ziel.
Liselore Gerritsen
Een traan die
altijd in je ogen staat
en die niet
langs je neus je leven uitgaat
is een traan
die een gegeven is
is een traan
die 'n deel van je leven is.
Maar een lach
die uit zo'n traan geboren is
is een lach die
van verre te horen is
is een lach die
van binnen naar buiten is
is een lach die
toch nooit meer te stuiten is.
Liselore Gerritsen
moet ik een
brug slaan naar het verleden
moet ik terug
gaan op mijn schreden
om weer opnieuw
het kind te zijn.
Het kind dat
zich niet rechten kon
aan wie de
woorden zijn ontnomen
dat aan het net
niet kon ontkomen
werd afgesloten
van haar bron.
Hoe peilloos
diep de afgrond is
mijn woede
maakt mij bruggenbouwer
geen angst kan
mij nog tegenhouden
het kind is
mijn behoudenis.
In het kind kan
ik weer rechtop staan
als het zich
koestert in mijn armen
vind ik
genezing en erbarmen
en durf ik weer
op weg te gaan.
Martha Kosian
Er zijn daar
oeroude tuinen
waar je in
wieden en plukken mag.
Je hoeft er
niet heen, maar je mag.
Maar je mag
niet alleen.
Daar gaat je
bootje. Het waait.
Wie zwemmen kan
is beter af
dan wie niet
zwemmen kan.
Daar kom je
aan, bekaf.
De duinen
zwaaien met witte handen
dat je welkom
bent.
Van al die
vreemde landen
is dit land het
minst bekend.
Jij bent de god
die mij gegeven
is,
de beker die
voor mij ingeschonken staat.
Mijn levenslot
ligt in jouw
hand, goed land
is mij
ten deel
gevallen.
Jij bent het
lot
dat mij
beschoren is,
mijn schaduw,
de engel die
mij troost mij kwelt -
laat deze kelk
aan mij
voorbijgaan, gauw,
ik kan
geen mensen
drinken.
Wie ben je, jij
die mij te
drinken vraagt?
Je aarzelt
nog aan mijn
deur, je klopt en wacht,
een dorstend
hert -
en ik een lege
bron
dorstend
naar stromend
regen.
Hoor Gij van
Israël
Gij onze God,
Gij een.
Heb ons lief,
met heel uw
hart en ziel
uit al uw
kracht.
Hoor Gij van
Israël
Gij onze God,
Gij een.
Heb ons lief,
met heel uw
hart en ziel
uit al uw
kracht.
In stilte
noemen wij U
de namen van
dichtbije stervenden
de namen van
onze doden
de namen van
onze levenden
kinderen
vrienden geliefden -
Zegen ons voor
elkaar.
Houd uw ogen op
mij, laat ons niet gaan van hier
als gij niet
met ons gaat -
zegen ons met
het licht van uw ogen
die nooit laat
varen het werk van uw handen -
die trouw
blijft tot in eeuwigheid
die gemaakt
hebt aarde en hemel -
in uw Naam onze
vrede.
Gezien van ooit
af, en nog steeds.
Toen ik nog ik
niet was, nog dood,
stond al mijn
diepste aangezicht
in jou gegrift.
In jouw
geheugen, uitvergroot,
bestond ik,
tegenover jou -
met afgewende
blik, totdat
ik durfde zien.
Duisternis zal
haar vleugels uit-
spreiden zo
wijd zij wil, maar nog
geen glimp van
mij zal ooit voor jou
verloren gaan.
Overal in mij
ben je jij,
als een
voorgoed ontvangen kind -
een ongeschapen
zee van licht
ben jij in mij.
Windstilte ben
je, stoten wind.
De pijn die
mijn gedachten wet.
Het woord dat
in mij knielt. De naam
die mij
doorgist.
Houdt niet
langer je onzichtbaar
zeg het ze ik
ben die ben
laat je zien en
kom naar buiten
durf te zijn
als ik je ken
heilig zegt men
en onzichtbaar
werkt de
wereldgeest zijn hand
die vanzelf en
van nature
allen leidt
naar heilig land
maar het blijkt
de markt der heren
groot de heren
groot hun geld
winst dat is
gestolde arbeid
ons ontstolen
met geweld
wat zij bieden
is geboden
en ons recht is
niet in tel
wat zij eisen
mag jij vragen
slechts hun
weelde gaat het wel
houd de hand
vooral onzichtbaar
heren houd uw
geld geheim
houd ze vrij uw
dichte handen
klauwen blijken
het te zijn
vrouwen mannen
kom tevoorschijn
maakt het goed
dus maakt een vuist
maak de markt
tot de gemeente
waar het recht
der kleinen huist
is het klein
zijn aard der kleinen
denk en doe dan
naar je aard
wat door groten
wordt verborgen
wordt in jou
geopenbaard
houd niet
langer je onzichtbaar
zeg het ze ik
ben die ben
laat je zien en
kom naar buiten
durf te zijn
als ik je ken.
van: Herman
Verbeek
Ik begin te
fluiten, om vijf uur in de ochtend, de merel.
Dan komen de
apekoppen.
En dan wat geen
oor ooit heeft gehoord:
kloppen op
gespannen huid,
blazen op
gesneden hout,
echo's sinds
hoeveel miljoen jaar?
Kortelings,
voor drie duizend jaar,
liet koning
David psalmen zingen,
door
tweehonderdachtentachtig zangers,
met harpen,
lieren, cymbalen,
met
honderdtwintig trompetten.
Maar het zingen
werd weeklagen
aan Babylon's
stromen,
werd schreeuwen
van verlatenen.
Woestijnvaders,
kloostermonniken
herinnerden
zich nog tijdig
klanken uit
verbrande synagogen,
zij speurden
naar tekens op bewaarde rollen,
zij neurieden
zacht, allengs luider,
zongen de
woorden, over en weer, overgelukkig,
tot in Rome,
Westminster, Solemnes,
vederlichte
zangen werden geschreven
en geloofzware
boeken.
Stemmen werden
gemengd,
zoals een
schilder kleuren mengt,
op rijke
feesten van prelaten en priesters,
als aan een
hof.
Palestrina,
Vivaldi, Monteverdi.
In het oosten
zong het volk
bij ikonen,
kaarsen, wierook,
nachtenlange
litanieën,
onder het
zegenen der popen.
Nadat heren in
Noord-Europa
hun preek
hadden besloten met Amen
begon de
kantate, overstemde het orgel
de donkere
menigte.
Schutz,
Telemann, Handel, Bach.
Bundels vol
zangen als monumenten,
hecht en zwaar
als de Luther-burcht.
Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus,
Benedictus, Agnus Dei.
Violen,
fagotten, sopranen.
Mozart, Haydn,
Schubert, Beethoven.
Magnificat, Te Deum, Requiem.
Strawinsky,
Bernstein, Schonberg,
Sjostakowitsch, Penderecki, Messiaen.
Psalmen, Jeremiah, Passionen,
de zalen lopen
vol,
publiek dat
rijk gekleed is.
En in de
synagoge
zingt de
chazzan alleen,
na Auschwitz.
De paus zet het
Credo in,
voor het eerst
komt er geen antwoord,
de stemmen zijn
elders.
Het zeuren van
kansels
valt in een
leegte.
Dan begint een
tegenstem,
eerst ver weg,
jonge vrouwen en mannen
dansen en
zingen,
in Harlem, Angola, Chili, in Rome.
In
binnenkamers, op bovenzaaltjes,
op verdachte
verboden plekken,
worden sleutels
gevonden.
Zingen is het
gehalte van de ziel,
is het tegemoet
komen van vrijheid,
is adem halen
uit beloofd land,
is klimmen in
de ochtend.
Zoals de merel
doet.
Hij die
gesproken heeft een woord dat gaat,
een tocht door
de woestijn, een weg ten leven,
een spoor van
licht dat als een handschrift staat,
tegen de
zwartste hemel aangeschreven:
Hij schept ons
hier een nieuwe dageraad,
Hij roept ons
aan, 'Ik zal jou niet begeven'.
Hij die ons in
zijn dienstwerk heeft gewild,
die het gewaagd
heeft onze hand te vragen;
die ons uit
angst en doem heeft weg getild
en ons tot hier
op handen heeft gedragen;
Hij die
verlangen wekt, verlangen stilt -
vrees niet, Hij
gaat met ons, een weg van dagen.
Van U is deze
wereld, deze tijd.
Gij hebt Uw
stem tot op vandaag doen klinken.
Uw Naam is
hartstocht voor gerechtigheid,
uw woord een
bron waaruit wij willen drinken.
Gij die tot
hiertoe onze toekomst zijt -
dat wij niet in
vertwijfeling verzinken.
Langdurig werd
je rond de poortloze
muren van de
stad gejaagd.
Je vlucht en
strooit
de verwarde
namen der dingen
achter je
Vertrouwen, dat
moeilijkste
A B C.
Ik maak een
klein teken
in de lucht,
onzichtbaar,
waar een nieuwe
stad begint,
Jeruzalem,
de gouden,
uit niets.
God weet komt
het goed, een rechtvaardige wereld
waar niet de
dood heerst.
Je denkt na de
dood een veel grotere ruimte
waar je terecht
komt.
Waar we kunnen
waar we nooit konden
oogsten wat we
niet hebben gezaaid -
woorden die
niet bestonden, dachten we,
maar ze
bestonden.
Of gaan we in
vlammen op?
Of word je een
vlam in de zon?
God weet komt
het goed, een rechtvaardige wereld
waar niet de
dood heerst.
Misschien nog
op deze onschatbare aarde
eeuwen van
schoonheid,
onder open
hemel wijd landschap
lichtrivieren
verte in blauw
rotsen
eikenwoude valeien
steden in
tuinen.
En stilte
groter dan taal.
En liefde sterk
als de dood.
God weet komt
het goed, een rechtvaardige wereld
waar niet de
dood heerst.
Lieve Vader
ook al herinner
ik me mijn Vader niet.
Maar ik
herinner me
een braambos,
een vuur,
een donder,
een berg
en iets van een
stem.
Wanneer ik denk
dat ik Zijn
stem hoor
roep ik meteen
'Hier ben ik!
Hier ben ik,
Lieve Vader!'
Wanneer een
vader een kind in de steek laat
is hij nog
steeds een vader,
en ik zal niet
ophouden te verlangen
en te roepen
'Hier ben ik'
totdat Hij mij
hoort,
totdat Hij zich
mij herinnert
en mijn naam
roept
en tegen mij
spreekt
vanuit het vuur
Malka Heifetz-Tussman
de wind en de
zee en het strand,
de wolken die
mijlenver zweven,
en heel het
onmetelijk land.
Aan ons zijn de
sterren gegeven,
de zon en de
zilveren maan,
het troostende
licht op ons leven,
opdat de mens
veilig kan gaan.
Aan ons zijn de
bomen gegeven,
de struiken vol
bloesem en blad,
de bloem met
haar hart opgeheven,
het nederig
gras langs het pad.
Aan ons zijn de
dieren gegeven,
de schichtige
vis in het riet,
de leeuw die de
mensen doet beven,
de mus en de
kleine parkiet.
Aan ons zijn de
kinderen gegeven,
en wij zijn dat
allen te saam:
wij staan in
zijn hand opgeschreven,
Hij kent ons,
Hij kent ons bij naam.
Eens zal Hij de
vraag voor gaan leggen:
'Wat heb je er
nu van gemaakt?'
Dan wil ik mijn
God kunnen zeggen:
'Ik heb bij uw
bronnen gewaakt'.
Lichter dan
licht
wordt het nacht
met jou,
lichter te
dragen en
lichter van
kleur.
Jij -
onuitsprekelijke,
die woorden
doet leven
Jij -
onaantastbare,
die ons
aanraakt.
Zo wordt de
nacht
steeds weer dag
met jou,
lichter te
dragen en
lichter van
kleur,
ja, lichter dan
licht.
Waarom zou ik
het zwakke minachten
als God het nu
uitverkiest?
waarom zou ik
het kleine niet eren
als God het
nadrukkelijk prijst?
waarom zou ik
niet levenslang zoeken
als God mij er
zeker eens brengt?
waarom zou ik
bang zijn en vrezen
als God toch
mijn sterkte is?
waarom zou ik
het arme niet kiezen
juist omdat
mijn God het verkiest?
waarom zou ik
het grote nog zoeken
als God in het
kleine is?
waarom zou ik
mijn kind - zijn ontkennen
als God dat het
meeste bemint?
waarom steeds
voor koningen kiezen
als God voor de
herders is?
waarom in
Jeruzalem wonen
als Hij ons in
Betlehem bezoekt?
waarom zal ik
toezien en zwijgen
terwijl Hem een
engelenkoor zingt?
waarom nu nog
langer treuren
terwijl ons
zo'n vreugd is beloofd?
waarom is het
Kerstmis geworden,
waarom, als ik
niet dichter bij Hem kom,
naar Hem ga?
maak je eigen
keuze
voordat je mijn
weg gaat
en mijn leven
leidt
want je zult
geen aanzien
krijgen
denk na
maak je eigen
keuze
voordat je mijn
brood eet
en mijn wijn
drinkt
want je zult
niet in een
paleis wonen
denk na
maak je eigen
keuze
voordat je mijn
verdriet kent
en mijn tranen
droogt
want je zult
dienaar zijn
denk na
maak je eigen
keuze
voordat je mijn
lot deelt
en mijn pijn
draagt
want je zult
met mij sterven
denk na
maak je eigen
keuze
voordat je mijn
weg gaat
en mijn leven
leidt
denk na
maar als je ja
zegt
is het de
ontdekking
van je leven.
Die van oertijd
af onwankelbaar God is,
jouw
boetseerder van moederschoot af,
Schepper, Hij -
Alleen, van aarde en hemel.
Die de aarde
boetseerde, grondvestte, vasthoudt,
die haar niet
geschapen heeft als een chaos
maar opdat zij
ingericht en bewoond wordt -
die niet heeft
gesproken in het geheim,
niet gezegd
heeft "Zoek mij maar in de leegte"
maar "Hier
ben ik, woon hier onder mijn woord".
(naar Jesaja,
40-45)
Zie de wereld!
Twee
ogen zijn haar
ingezet.
Eva was haar
oog,
het linker,
blinde.
Het rechter
oog,
het lichtende,
Maria.
Door het oog,
dat duister werd,
werd heel de
wereld verduisterd.
En toen de
mensen rondtastten
hebben ze van
elke steen des aanstoots
die zij vonden
gedacht dat het
god was.
Bedrog noemden
zij waarheid.
Maar toen de
wereld
door de
rechteroog verlicht werd
en door het
hemelse licht
dat indaalde in
zijn schoot,
toen vonden de
volk'ren de eenheid terug,
want ze zagen
dat de vondst
die zij hadden gedaan,
het verlies van
hun leven beduidde.
Efrem de Syriër Jij
leerde
mij
mijn
eigen
woorden
vinden.
Jij
bevrijdde
mij
van
opgelegde
taal.
Jij
bracht mij
terug
bij wie
ik mag
zijn.
Jij
liet mij
aan het
woord
komen.
Nieuwe
zin stroomt
in mij.
Marinus van den berg
Wie luistert
zich weg
uit het lege
lawaai
om innerlijk
stilte te vinden
om dwars door
de muur
van
reclamekabaal
een ademtocht
waarheid te winnen
wie schrikt van
zichzelf
en weet ik moet
leeg
om ooit te
kunnen ontvangen
wie opent zijn
hart
en smeekt om de
Geest
dan de mens in
wie God dit
verlangde?
Inge Lievaart
|
voor meer en ander werk zie http://landscape.mystiek.netcanandanann - 20-02-2006 18:03:59 |