liturgie4
Start Omhoog liturgie5Erectiele disfunctieStart

                 

Uit de klei van moeder aarde

Een mens, geboren uit de aarde

Met hart en ziel  

Een traan die altijd in je ogen staat

Om te genezen van de pijn

 

PINKSTEREN  

EXODUS  

Woorden vlammen op,

LIED VAN ROEPING: OVER EN WEER 

Genesis

Opstanding

Ik kom al jaren niet meer buiten

hebben en delen

Het lied van de grote reis  

Lied 'Jij bent de God'  

Laatste zang  

Lied 'Gezien, van ooit af'  

Onzichtbare hand  

Zingen  

Woon hier onder mijn woord  

Lied ter bemoediging II  

Lied om toekomst  

En ik noem Hem

Aan ons is de wereld gegeven,

Lichter dan licht  

Waarom zou ik het zwakke minachten

denk na

Die van oertijd af onwankelbaar God is

TWEE OGEN  

IK TAAL  

PINKSTERBEGIN

 

 


PINKSTEREN

 

Er komt een tijd

dat alle afgoden,

de mensen aangepraat,

zullen vallen en

niet meer opstaan.

 

Er komt een tijd

dat jonge mensen,

verkommerd in hun jeugd,

zullen hongeren en dorsten

naar een woord uit de diepte

naar een lied van binnen.

 

Er komt een tijd

waarin de Geest

zo ongrijpbaar als Hij is,

mens en wereld zal vernieuwen -

waarin het leven om zijn ziel

wordt geëerbiedigd en geëerd -

om God, het heilig hart.

 

Peer Verhoeven


EXODUS

 

Ze hebben ons naar buiten gejaagd

in nachten, waarin de manen stierven.

Geduldig droegen we het kruis,

dat ze uit leugen, geweld en foltering

voor ons getimmerd hebben

en onder de slagen van hun geweerkolven

zakten we niet slechts drie keer in elkaar -

ons kwam op de eindeloze wegen vol graven

geen Simon van Cyrene tegemoet.

 

Wie onder jullie levenden kan zeggen,

dat hij ons gezien heeft?

Wie onder jullie doden kan zeggen,

dat hij zijn broeder heeft herkend?

Alleen de moeders vermoedden

vanachter door leed geblindeerde ramen

onze uittocht

en van hun lippen ontsnapten geschrokken

gebeden het duister in.

 

Ingesloten door de nacht trokken

we weg uit alle steden

en met ons ging ook de herinnering.

We hadden dorst,

de herinnering heeft ons laten drinken,

we hadden honger,

de herinnering gaf ons Jobseten,

en als we moe waren

heeft de herinnering uit distels

een bed voor ons gespreid.

 

We waren blind,

de herinnering schiep voor ons de illusie,

we waren doof,

de herinnering was voor ons muziek van cherubijnen,

we waren naakt,

de herinnering leende ons de gedeelde mantel van de troost.

We waren onschuldig

en de herinnering liet ons nimmer

in Gods ogen schuldig worden.

 

Ze hebben ons naar buiten gejaagd

in nachten, waarin de manen stierven,

en om ons heen loeide vijandig

een woud van bajonetten.

 

Horst Bienek


Woorden vlammen op,

taal viert hoogtij,

vreugde stijgt ten top.

 

Woorden, niet verstaan,

slaan naar binnen,

steken ieder aan.

 

Machtig wordt de Geest,

maakt het leven

tot een vurig feest.

 

Woorden geven hoop,

scheppen ruimte,

woorden worden brood.

 

Hans Bouma


LIED VAN ROEPING: OVER EN WEER

 

Verborgen vuur, een sterk vermoeden.

Verwaaide flarden van een lied.

Voldoende om de hoop te voeden

op 't rijk waarin God zelf voorziet.

 

Als wij in machteloze woede

vertwijfeld vragen waar God blijft,

komen soms mensen als geroepen

om stem of hand van God te zijn.

 

De Geest wil in de harten wonen.

Van jong tot oud, van laag tot hoog

spelen wij in op wat gaat komen.

Pijlen van vrede op Gods boog.

 

Wij mogen sprekend op God lijken.

Hij brengt ons samen in een kring,

waar wij elkaar de handen reiken:

de laatste wordt steeds eersteling.

 

De rollen zijn ons voorgeschreven:

de koning komt als één die dient

om machtigen de les te lezen,

de armen delen in de winst.

 

Wij scholen samen rond de Schriften.

de weg wordt vóór ons uitgelegd,

woorden doorbreken onze driften.

Mens Gods, uit duister opgedregd.

 

Vermenigvuldig dan de vreugde

waarmee gij rijk gezegend zijt,

om in de wereld te getuigen

van liefde en gerechtigheid.

 

Henk Abma


Genesis

 

Het was de zesde dag. Adam stond klaar.

Hij zag de eiken met hun volle greep

in het niets. Macht is een kwestie van

vertakkingen.

hij had de bergen gezien,

opbergruimtes van

alleen maar zichzelf, hoge

leegstaande kelders.

En herten. Met poten zo dun als

stethoscopen

stonden ze te luisteren aan de borst

van de aarde,

en zodra ze iets hoorden, liepen ze

weg,

de uitvinding van het pizzicato

met zich meenemend,

verten in. Herten.

En hij had de zee gezien, het laden

en het lossen van drukte,

waar je rustig van werd. En de lege,

hetzerige gebaren

van de wind, van kom mee, kom

mee, en niemand volgde.

En diepte, afgronden waar je

moeilijk van werd. En zwijgen,

want dat deed het allemaal, en te

groot zijn.

En toen zei God: en nu jij. Nee, zei

Adam.

 

H. de Coninck


Opstanding

 

Mijn vader is een steen

geworden, zwart en groot

en even eenzaam

als de dood.

 

Zijn naam stamelt zacht

door het harde marmer heen

maar het wachten

hoor ik alleen.

 

Het bonst

tegen het gonzen van zon

die weer opnieuw begon

en op de graven knielt.

 

Mijn vader,

die van schepen hield,

en van de zee.

 

F. Oosterwijk


Ik kom al jaren niet meer buiten

en ik ben toch nog goed ter been,

ik zit al jaren op de bank hier

met m'n verleden om me heen.

Ik ga beslist niet meer de straat op

en helemaal niet op bezoek.

Ik sterf al meer dan duizend doden,

die twintig meter naar de hoek.

Moet ik dan echt alles vertellen,

alle pijn en het verdriet.

Ik zit soms zomaar wat te huilen

en waarom, ik weet het niet.

 

Ik ben een kind van joodse ouders.

Toen de Duitsers kwamen was ik tien.

Ik ben naar Friesland toegebracht.

Ik heb m'n ouders nooit meer gezien.

Daar in het noorden was ik veilig,

dat zei de illegaliteit.

Maar ik bleef altijd op mijn hoede,

op het ergste voorbereid.

Wat een gruwelijke jaren,

zo alleen en onbemind,

tussen stugge boerenzonen

bleef ik toch dat vreemde kind.

 

's Avonds keek ik in de spiegel,

ik zag het zelf, 'k werd langzaam groot;

volle lippen mooie borsten,

maar in de schaduw van de dood.

O mijn God, ik wil niet sterven

zonder de liefde van een man,

maar als de Duitsers me straks vonden,

nou, dan ging ik er dus an.

Om toch ‚‚n keer mee te maken

heb ik de jongste boerenzoon verleid.

Ik dacht: dan kan ik daarna doodgaan,

maar na een maand werden we bevrijd.

 

En daar zat ik met mijn minnaar

en nog wel ‚‚n die mij aanbad.

We trouwden, omdat hij dat wilde.

We trokken samen naar de stad.

Wat ik hoopte daar te vinden:

vader, moeder, ome Daan,

die bleken na een half jaar wachten

op de dodenlijst te staan.

We zijn een kledingzaak begonnen,

we hebben dag en nacht gewerkt.

Misschien dat ik toen veel verdriet had,

maar ik heb er zelf niets van gemerkt.

 

Altijd maar werken in de winkel,

nauwelijks vrienden, ook geen kind.

Altijd samen met die man,

die ik voor ‚‚n keer had bemind.

Het was niet zo dat ik hem haatte.

Nee, het was meer een soort verbond.

En soms streelde ik zijn haren,

zoals je lief bent voor een hond.

En toen ineens, acht jaar geleden,

kwam alsnog bij mij de klap.

Het was de eerste week in mei,

ik dorst de deur niet uit, geen stap.

 

Als iemand in de verte schreeuwde,

was ik net een bevend riet.

En ik voelde me verzuipen

in een veel te groot verdriet.

En m'n allergrootste angst was,

dat hij zou zeggen: "dit kan niet thuis".

Dat hij me heel ver weg zou brengen,

voor altijd naar een gekkenhuis.

Maar in het diepst van mijn ellende,

zat hij naast me, keek me aan

en zei: "je mag me nooit verlaten",

alsof ik van hem weg zou gaan.

 

En zo bleven we maar zitten

op de bank, zo met z'n twee.

Ik heb dagen zitten huilen

en hij huilde met me mee.

En zo leven we al jaren,

ja de winkel is verkocht.

Nee, we hebben sinds die dagen,

geloof ik, niemand meer bezocht.

Hij zegt soms zomaar in de stilte,

zo ineens "dag lieve vrouw".

Dat ik toch zo laat moest ontdekken

dat ik zoveel van hem hou.


hebben en delen

 

hebben

en delen

 

weinig hebben

uitdelen

 

minder hebben

meer uitdelen

 

niets hebben

veel uitdelen

 

in de woestijn

de vrolijkste

gasterij

 

waar het word

gastheer

geworden is

 

tot alles verdeeld is

en allen gehad hebben

 

K. Marti


Uit de klei van moeder aarde

is een mens tot mens gekneed,

en God raakt hem met zijn adem

als een vuur dat leven smeedt.

 

In beton en glas en ijzer

lijkt een mens zo breekbaar klein,

maar de mensen mogen wijzer,

dan de hele aarde zijn.

 

Want de aarde heeft geen handen

en de steden gaan niet dood,

enkel mensen kunnen anders,

enkel mensen delen brood.

 

Wie zijn adem niet wil halen,

niet wil trekken in zijn mond,

die moet met zijn hart betalen

want hij komt niet van de grond.

 

Alle aarde is maar aarde,

maar een mens is vlees en bloed,

geef mij adem op mijn aarde

die mij dieper leven doet.


Een mens, geboren uit de aarde

en aan de aarde met hart en ziel

gebonden en verliefd -

als God hem niet met adem raakt,

dan blijft zijn leven koud als steen

en zijn handen missen kracht.

 

Maar als hij opent hart en mond

en zo Gods liefde in zich ademt,

dan wordt een mens een wonder:

zijn tong wordt aangeraakt door vuur

en zijn woorden verwarmen de aarde -

zijn handen krijgen kracht en dragen

stenen voor huizen van vrede.

 

Zo raakt God mensen overal

en blaast zijn adem in ze uit:

en mensen worden wonderen

als hun leven gedragen wordt

door liefde.


Met hart en ziel

 

Ze kent de regels uit haar hoofd

heeft er ook een tijdje echt in geloofd

paste ze toe

totdat haar bleek

dat zo'n levensregel je meestal je leven ontneemt.

 

Ze kent haar grenzen, ze heeft ze geleerd

heeft ze ook een tijdje gerespecteerd

maar toen ze die grenzen op een dag overschreed

bracht dat haar meer geluk dan toen ze dat nog niet deed.

 

Nu bouwt ze een huis van vlees en bloed

en als het in elkaar stort nou, dan deed ze het niet goed genoeg

ze bouwt het buiten alle wetten

ze staat weer op nadat ze viel

op vrije grond zal ze het zetten

d’r ruimte groot de muren nieuw

ze bouwt haar huis, ze bouwt haar leven

met haar hart en met haar ziel.

 

Ze is alleen of ze is met z'n twee

soms kiest ze de aarde, dan weer de zee

elk element dat is haar nu wel vertrouwd

omdat ze van haar eigen leven nu iets meer houdt

ze staat niet meer stil

heeft een weg in haar hoofd

omdat ze in zichzelf nu iets meer gelooft

zij kent geen grenzen, zij breekt elke wet

haar leven is het leven dat ze zelf heeft ontdekt.

 

Nu bouwt ze een huis van vlees en bloed

en als het in elkaar stort nou, dan deed ze het niet goed genoeg

ze bouwt het buiten alle wetten

ze staat weer op nadat ze viel

op vrije grond zal zij het zetten

de ruimte groot de muren nieuw

ze bouwt haar huis, ze bouwt haar leven

met haar hart en met haar ziel.

 

Als het vandaag niet lukt

dan is vandaag een brug

naar morgen als het lukt

zo'n huis kan nooit meer stuk, oh nee

als het vandaag niet staat

is morgen niet te laat

volgens haar eigen wet

door niets of niemand opgelegd

volgens de wetten van haar ziel

volgens de wetten van haar ziel.

 

Liselore Gerritsen


Een traan die altijd in je ogen staat

en die niet langs je neus je leven uitgaat

is een traan die een gegeven is

is een traan die 'n deel van je leven is.

 

Maar een lach die uit zo'n traan geboren is

is een lach die van verre te horen is

is een lach die van binnen naar buiten is

is een lach die toch nooit meer te stuiten is.

 

Liselore Gerritsen


Om te genezen van de pijn

moet ik een brug slaan naar het verleden

moet ik terug gaan op mijn schreden

om weer opnieuw het kind te zijn.

 

Het kind dat zich niet rechten kon

aan wie de woorden zijn ontnomen

dat aan het net niet kon ontkomen

werd afgesloten van haar bron.

 

Hoe peilloos diep de afgrond is

mijn woede maakt mij bruggenbouwer

geen angst kan mij nog tegenhouden

het kind is mijn behoudenis.

 

In het kind kan ik weer rechtop staan

als het zich koestert in mijn armen

vind ik genezing en erbarmen

en durf ik weer op weg te gaan.

 

Martha Kosian

 


Het lied van de grote reis

 

Er zijn daar oeroude tuinen

waar je in wieden en plukken mag.

Je hoeft er niet heen, maar je mag.

Maar je mag niet alleen.

 

Daar gaat je bootje. Het waait.

Wie zwemmen kan is beter af

dan wie niet zwemmen kan.

Daar kom je aan, bekaf.

 

De duinen zwaaien met witte handen

dat je welkom bent.

Van al die vreemde landen

is dit land het minst bekend.


Lied 'Jij bent de God'

 

Jij bent de god

die mij gegeven is,

de beker die voor mij ingeschonken staat.

Mijn levenslot

ligt in jouw hand, goed land

is mij

ten deel gevallen.

 

Jij bent het lot

dat mij beschoren is,

mijn schaduw,

de engel die mij troost mij kwelt -

laat deze kelk

aan mij voorbijgaan, gauw,

ik kan

geen mensen drinken.

 

Wie ben je, jij

die mij te drinken vraagt?

Je aarzelt

nog aan mijn deur, je klopt en wacht,

een dorstend hert -

en ik een lege bron

dorstend

naar stromend regen.


Laatste zang

 

Hoor Gij van Israël

Gij onze God, Gij een.

Heb ons lief,

met heel uw hart en ziel

uit al uw kracht.

 

Hoor Gij van Israël

Gij onze God, Gij een.

Heb ons lief,

met heel uw hart en ziel

uit al uw kracht.

 

In stilte noemen wij U

de namen van dichtbije stervenden

de namen van onze doden

de namen van onze levenden

kinderen vrienden geliefden -

Zegen ons voor elkaar.

 

Houd uw ogen op mij, laat ons niet gaan van hier

als gij niet met ons gaat -

zegen ons met het licht van uw ogen

 

die nooit laat varen het werk van uw handen -

die trouw blijft tot in eeuwigheid

 

die gemaakt hebt aarde en hemel -

in uw Naam onze vrede.


Lied 'Gezien, van ooit af'

 

Gezien van ooit af, en nog steeds.

Toen ik nog ik niet was, nog dood,

stond al mijn diepste aangezicht

in jou gegrift.

 

In jouw geheugen, uitvergroot,

bestond ik, tegenover jou -

met afgewende blik, totdat

ik durfde zien.

 

Duisternis zal haar vleugels uit-

spreiden zo wijd zij wil, maar nog

geen glimp van mij zal ooit voor jou

verloren gaan.

 

Overal in mij ben je jij,

als een voorgoed ontvangen kind -

een ongeschapen zee van licht

ben jij in mij.

 

Windstilte ben je, stoten wind.

De pijn die mijn gedachten wet.

Het woord dat in mij knielt. De naam

die mij doorgist.


Onzichtbare hand

 

Houdt niet langer je onzichtbaar

zeg het ze ik ben die ben

laat je zien en kom naar buiten

durf te zijn als ik je ken

 

heilig zegt men en onzichtbaar

werkt de wereldgeest zijn hand

die vanzelf en van nature

allen leidt naar heilig land

 

maar het blijkt de markt der heren

groot de heren groot hun geld

winst dat is gestolde arbeid

ons ontstolen met geweld

 

wat zij bieden is geboden

en ons recht is niet in tel

wat zij eisen mag jij vragen

slechts hun weelde gaat het wel

 

houd de hand vooral onzichtbaar

heren houd uw geld geheim

houd ze vrij uw dichte handen

klauwen blijken het te zijn

 

vrouwen mannen kom tevoorschijn

maakt het goed dus maakt een vuist

maak de markt tot de gemeente

waar het recht der kleinen huist

 

is het klein zijn aard der kleinen

denk en doe dan naar je aard

wat door groten wordt verborgen

wordt in jou geopenbaard

 

houd niet langer je onzichtbaar

zeg het ze ik ben die ben

laat je zien en kom naar buiten

durf te zijn als ik je ken.

 

van: Herman Verbeek


Zingen

 

Ik begin te fluiten, om vijf uur in de ochtend, de merel.

Dan komen de apekoppen.

En dan wat geen oor ooit heeft gehoord:

kloppen op gespannen huid,

blazen op gesneden hout,

echo's sinds hoeveel miljoen jaar?

 

Kortelings, voor drie duizend jaar,

liet koning David psalmen zingen,

door tweehonderdachtentachtig zangers,

met harpen, lieren, cymbalen,

met honderdtwintig trompetten.

 

Maar het zingen werd weeklagen

aan Babylon's stromen,

werd schreeuwen van verlatenen.

 

Woestijnvaders, kloostermonniken

herinnerden zich nog tijdig

klanken uit verbrande synagogen,

zij speurden naar tekens op bewaarde rollen,

zij neurieden zacht, allengs luider,

zongen de woorden, over en weer, overgelukkig,

tot in Rome, Westminster, Solemnes,

vederlichte zangen werden geschreven

en geloofzware boeken.

 

Stemmen werden gemengd,

zoals een schilder kleuren mengt,

op rijke feesten van prelaten en priesters,

als aan een hof.

Palestrina, Vivaldi, Monteverdi.

 

In het oosten zong het volk

bij ikonen, kaarsen, wierook,

nachtenlange litanieën,

onder het zegenen der popen.

 

Nadat heren in Noord-Europa

hun preek hadden besloten met Amen

begon de kantate, overstemde het orgel

de donkere menigte.

Schutz, Telemann, Handel, Bach.

Bundels vol zangen als monumenten,

hecht en zwaar als de Luther-burcht.

 

Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus,

Benedictus, Agnus Dei.

Violen, fagotten, sopranen.

Mozart, Haydn, Schubert, Beethoven.

Magnificat, Te Deum, Requiem.

Strawinsky, Bernstein, Schonberg,

Sjostakowitsch, Penderecki, Messiaen.

Psalmen, Jeremiah, Passionen,

de zalen lopen vol,

publiek dat rijk gekleed is.

 

En in de synagoge

zingt de chazzan alleen,

na Auschwitz.

 

De paus zet het Credo in,

voor het eerst komt er geen antwoord,

de stemmen zijn elders.

Het zeuren van kansels

valt in een leegte.

 

Dan begint een tegenstem,

eerst ver weg, jonge vrouwen en mannen

dansen en zingen,

in Harlem, Angola, Chili, in Rome.

In binnenkamers, op bovenzaaltjes,

op verdachte verboden plekken,

worden sleutels gevonden.

 

Zingen is het gehalte van de ziel,

is het tegemoet komen van vrijheid,

is adem halen uit beloofd land,

is klimmen in de ochtend.

Zoals de merel doet.


Woon hier onder mijn woord

 

Hij die gesproken heeft een woord dat gaat,

een tocht door de woestijn, een weg ten leven,

een spoor van licht dat als een handschrift staat,

tegen de zwartste hemel aangeschreven:

Hij schept ons hier een nieuwe dageraad,

Hij roept ons aan, 'Ik zal jou niet begeven'.

 

Hij die ons in zijn dienstwerk heeft gewild,

die het gewaagd heeft onze hand te vragen;

die ons uit angst en doem heeft weg getild

en ons tot hier op handen heeft gedragen;

Hij die verlangen wekt, verlangen stilt -

vrees niet, Hij gaat met ons, een weg van dagen.

 

Van U is deze wereld, deze tijd.

Gij hebt Uw stem tot op vandaag doen klinken.

Uw Naam is hartstocht voor gerechtigheid,

uw woord een bron waaruit wij willen drinken.

Gij die tot hiertoe onze toekomst zijt -

dat wij niet in vertwijfeling verzinken.


Lied ter bemoediging II

 

Langdurig werd je rond de poortloze

muren van de stad gejaagd.

 

Je vlucht en strooit

de verwarde namen der dingen

achter je

 

Vertrouwen, dat moeilijkste

A B C.

 

Ik maak een klein teken

in de lucht,

onzichtbaar,

waar een nieuwe stad begint,

Jeruzalem,

de gouden,

uit niets.


Lied om toekomst

 

God weet komt het goed, een rechtvaardige wereld

waar niet de dood heerst.

 

Je denkt na de dood een veel grotere ruimte

waar je terecht komt.

Waar we kunnen waar we nooit konden

oogsten wat we niet hebben gezaaid -

woorden die niet bestonden, dachten we,

maar ze bestonden.

Of gaan we in vlammen op?

Of word je een vlam in de zon?

 

God weet komt het goed, een rechtvaardige wereld

waar niet de dood heerst.

 

Misschien nog op deze onschatbare aarde

eeuwen van schoonheid,

onder open hemel wijd landschap

lichtrivieren verte in blauw

rotsen eikenwoude valeien

steden in tuinen.

En stilte groter dan taal.

En liefde sterk als de dood.

 

God weet komt het goed, een rechtvaardige wereld

waar niet de dood heerst.


En ik noem Hem

Lieve Vader

ook al herinner ik me mijn Vader niet.

Maar ik herinner me

een braambos,

een vuur,

een donder,

een berg

en iets van een stem.

Wanneer ik denk

dat ik Zijn stem hoor

roep ik meteen

'Hier ben ik!

Hier ben ik, Lieve Vader!'

Wanneer een vader een kind in de steek laat

is hij nog steeds een vader,

en ik zal niet ophouden te verlangen

en te roepen

'Hier ben ik'

totdat Hij mij hoort,

totdat Hij zich mij herinnert

en mijn naam roept

en tegen mij spreekt

vanuit het vuur

Malka Heifetz-Tussman


Aan ons is de wereld gegeven,

de wind en de zee en het strand,

de wolken die mijlenver zweven,

en heel het onmetelijk land.

 

Aan ons zijn de sterren gegeven,

de zon en de zilveren maan,

het troostende licht op ons leven,

opdat de mens veilig kan gaan.

 

Aan ons zijn de bomen gegeven,

de struiken vol bloesem en blad,

de bloem met haar hart opgeheven,

het nederig gras langs het pad.

 

Aan ons zijn de dieren gegeven,

de schichtige vis in het riet,

de leeuw die de mensen doet beven,

de mus en de kleine parkiet.

 

Aan ons zijn de kinderen gegeven,

en wij zijn dat allen te saam:

wij staan in zijn hand opgeschreven,

Hij kent ons, Hij kent ons bij naam.

 

Eens zal Hij de vraag voor gaan leggen:

'Wat heb je er nu van gemaakt?'

Dan wil ik mijn God kunnen zeggen:

'Ik heb bij uw bronnen gewaakt'.


Lichter dan licht

 

Lichter dan licht

wordt het nacht met jou,

lichter te dragen en

lichter van kleur.

 

Jij - onuitsprekelijke,

die woorden doet leven

Jij - onaantastbare,

die ons aanraakt.

 

Zo wordt de nacht

steeds weer dag met jou,

lichter te dragen en

lichter van kleur,

 

ja, lichter dan licht.

 


Waarom zou ik het zwakke minachten

als God het nu uitverkiest?

 

waarom zou ik het kleine niet eren

als God het nadrukkelijk prijst?

 

waarom zou ik niet levenslang zoeken

als God mij er zeker eens brengt?

 

waarom zou ik bang zijn en vrezen

als God toch mijn sterkte is?

 

waarom zou ik het arme niet kiezen

juist omdat mijn God het verkiest?

 

waarom zou ik het grote nog zoeken

als God in het kleine is?

 

waarom zou ik mijn kind - zijn ontkennen

als God dat het meeste bemint?

 

waarom steeds voor koningen kiezen

als God voor de herders is?

 

waarom in Jeruzalem wonen

als Hij ons in Betlehem bezoekt?

 

waarom zal ik toezien en zwijgen

terwijl Hem een engelenkoor zingt?

 

waarom nu nog langer treuren

terwijl ons zo'n vreugd is beloofd?

 

waarom is het Kerstmis geworden,

waarom, als ik niet dichter bij Hem kom,

naar Hem ga?


denk na

maak je eigen keuze

voordat je mijn weg gaat

en mijn leven leidt

want je zult

geen aanzien krijgen

 

denk na

maak je eigen keuze

voordat je mijn brood eet

en mijn wijn drinkt

want je zult

niet in een paleis wonen

 

denk na

maak je eigen keuze

voordat je mijn verdriet kent

en mijn tranen droogt

want je zult

dienaar zijn

 

denk na

maak je eigen keuze

voordat je mijn lot deelt

en mijn pijn draagt

want je zult

met mij sterven

 

denk na

maak je eigen keuze

voordat je mijn weg gaat

en mijn leven leidt

 

denk na

maar als je ja zegt

is het de ontdekking

van je leven.


Die van oertijd af onwankelbaar God is,

jouw boetseerder van moederschoot af,

Schepper, Hij - Alleen, van aarde en hemel.

 

Die de aarde boetseerde, grondvestte, vasthoudt,

die haar niet geschapen heeft als een chaos

maar opdat zij ingericht en bewoond wordt -

 

die niet heeft gesproken in het geheim,

niet gezegd heeft "Zoek mij maar in de leegte"

maar "Hier ben ik, woon hier onder mijn woord".

 

(naar Jesaja, 40-45)


TWEE OGEN

 

Zie de wereld! Twee

ogen zijn haar ingezet.

Eva was haar oog,

het linker, blinde.

Het rechter oog,

het lichtende, Maria.

Door het oog, dat duister werd,

werd heel de wereld verduisterd.

En toen de mensen rondtastten

hebben ze van elke steen des aanstoots

die zij vonden

gedacht dat het god was.

Bedrog noemden zij waarheid.

Maar toen de wereld

door de rechteroog verlicht werd

en door het hemelse licht

dat indaalde in zijn schoot,

toen vonden de volk'ren de eenheid terug,

want ze zagen

dat de vondst die zij hadden gedaan,

het verlies van hun leven beduidde.

 

Efrem de Syriër


IK TAAL

 

Jij

leerde

mij

mijn

eigen

woorden

vinden.

 

Jij

bevrijdde

mij

van

opgelegde

taal.

 

Jij

bracht mij

terug

bij wie

ik mag

zijn.

 

Jij

liet mij

aan het

woord

komen.

 

Nieuwe

zin stroomt

in mij.

 

Marinus van den berg


PINKSTERBEGIN

 

Wie luistert zich weg

uit het lege lawaai

om innerlijk stilte te vinden

 

om dwars door de muur

van reclamekabaal

een ademtocht waarheid te winnen

 

wie schrikt van zichzelf

en weet ik moet leeg

om ooit te kunnen ontvangen

 

wie opent zijn hart

en smeekt om de Geest

dan de mens in wie God dit

verlangde?

 

Inge Lievaart


                 

 

      de Rijn - collage 30 x 40 cm

    voor meer en ander werk zie http://landscape.mystiek.net

canandanann - 20-02-2006 18:03:59