Gij, gij
beteugelt de demonen
met uw
goddelijke wil.
De stemmen die
uw hoogheid honen
legt Gij alleen
in deemoed stil.
O
kom, en
zuiver de begrippen,
ban alle
duisternissen uit.
Het water staat
ons tot de lippen,
de stormwind
huilt met hoog geluid.
Maar laat uw
eeuwig kruis verschijnen,
richt het uit
kolken recht omhoog,
en zend uit
helle hemelpleinen
uw duiven langs
de regenboog.
Verlicht de
nacht der sombere breinen,
dat zij u zien
als 's werelds spil,
en niet het
donker hart omheinen
met maaksels
van de eigen wil.
Verlicht de
ziel, die vol van woede,
de mensen als
de wolven haat,
neem de
rechtvaardige in uw hoede,
die zich om uw
vervolgen laat.
Als zuilen
stijgen de gebeden
tot u omhoog:
bedwing het Beest,
en schenk ons,
doodvermoeid, de vrede
van Vader, Zoon
en heilige Geest.
Jan Engelman
Groot is de God
die vol verwachting
mensen zijn
aarde toevertrouwt,
groot is de God
die oppermachtig
zo op de kleine
mensen bouwt.
Groot is de
mens
die doet wat
God wenst:
wie voor zijn
schepping zorgt
leeft als een
ware vorst.
God stelt zijn
eer in onze hoogheid,
alles legt Hij
in onze hand,
zijn naam moet
luisterrijk en groot zijn
in wat de mens
als koning kan.
Wie zich
ontfermt,
Gods werk
beschermt,
wie goede
herder is
komt stralend
aan het licht.
Wat doet de
mens aan den beginne,
Adam gaf aan
het dier een naam,
hij wil zich
aan Gods wereld binden,
hij brengt de
lieve vrede aan.
Laten ook wij
een herder
zijn,
de wereld is in
nood,
God stelt op
ons zijn hoop.
Misschien is
buiten een boom,
of een woud, of
een tuin, of een
magische
stad.
Ga en open de
deur. Misschien
krabt er een
hond. Misschien is er een gezicht, of
een oog, of een
beeld van een beeld.
Ga en open de
deur.
Als er mist is,
trekt hij op.
Ga en open de
deur. Ook
al was er
alleen maar tikkende
duisternis, ook
al was er
alleen maar
holle wind, ook
l was er niets
buiten, ga en open de deur.
Tenminste zal
het tochten.
Miroslav Holub
Er zijn psalmen
dievertrekken en
naar een land
van melk en honing gaan,
te middernacht
de eerstgeboor'ne wekken,
haastig, stok
in de hand, de tafel dekken om
huiv'rend rond
het afscheidsmaal te staan.
En altijd weer
het meel dat wou niet rijzen,
de vleespot van
het zelfrespect viel om,
de koeken en de
ruggen trokken krom,
het kleinste
kind zal onderweg vergrijzen.
En altijd weer
de oude hymnen zingen,
odat de
droogste keel nog moet bewijzen
Dat ginds in
Sion Zijn fonteinen springen.
Jan Wit
Het
wil niet erg vlotten ook ik ben
een kind van
deze tijd de verleidingen zijn groot,
en aanpassen is
zo veilig.
Maar toch zal
ik er doorheen moeten
het lijden is
al voor ons gedaan. Leven is je
oprichten,
opstaan zodat het echte
leven kan
beginnen.
Gerrit van den Nieuwendijk
Er zijn psalmen
die met ons
komen praten;
als het moet
een hele nacht;
ze weten overal
van
en vinden niets
vreemd,
zelfs
opstandigheid niet.
Bij God mag
alles.
Geert Boogaard
Slechts het
water dat wij te drinken gaven zal ons verkwikken.
Slechts het
brood dat wij te eten gaven zal onze honger stillen.
Slechts het
gewaad dat wij wegschonken zal ons bekleden.
Slechts het
woord dat leed verzachtte zal ons troosten.
Slechts de
zieke die wij bezochten zal ons genezen.
Slechts de
gevangene die wij verlosten zal ons bevrijden.
T. Consalvatico
tot een
trechter van koude
en duisternis
hadden wij
iedere nacht
moeten slapen
in
elkanders armen.
Maar geen nacht
brengt ons meer
samen.
Koud liggen wij
in het donker.
Buiten stapelen
verdorde
bladeren zich op
tot metershoge
versperringen.
Wind en regen
zeggen ons
het einde aan.
Door God als
zaad uiteengezaaid,
door mensen met
een verfraaid, door wind als
stof
bijeengewaaid;
Door dorst
gestuurd van kust naar kust,
door werk vaak
moe en uitgeblust, een
leven lang op
zoek naar rust;
door ruimte en
door tijd geremd;
het menselijk
isolement dat twee aan twee wordt
overstemd;
zo leeft een
mens. Hij doodt de tijd met
uitzien naar de
eeuwigheid en reiken naar
oneindigheid.
Leven wil
ik,
leven wil ik om te sterven
voor jouw leven.
Hier zijn
woorden: zwijg ze dood of
aanhoor ze.
Hier zijn handen: neem ze aan of
doorboor ze.
Hier is mijn hart:
oon in mij of
vermoord me.
Leven wil ik...
Ik ben jouw
ogen die het licht
laten stralen.
Ik ben de handen
die je woorden
vertalen. Ik ben de
longen die voor
jou ademhalen.
Leven wil ik.....
Is het leven
niet meer dan een
lichaam van
vlees en bloed?
Het is jouw
leven waar
voor ik leven
en sterven moet...
Leven wil ik...
Voor iemand
uitgaan is meer dan alleen vóór hem lopen
op een weg
bochtig en smal
zonder om te
kijken hopend dat hij je zo wel volgen zal.
Voor iemand
uitgaan: soms vrijwillig
dan gedwongen
soms gewild dan ongewild.
Voor de pijl
die niet op jou is gericht, ben jij het schild.
Voor iemand
uitgaan: verkenning
en egalisering
van een onbegaanbaar terrein;
zorgen dat de
hindernissen voor hem weggenomen zijn.
Voor iemand
uitgaan: jij bent het die wordt getroffen,
jij raakt
gewond, jij lijdt pijn
wetend dat
ondanks dit alles de laatste
toch het eerst
zal zijn.
Voor iemand
uitgaan: hiertoe worden
wij geroepen,
uitgezonden twee aan twee.
Niets kan
overkomen want wij krijgen
Gods adem mee!
tot een wonder
van bestaan
kwam je bij ons
in het leven
dankbaar zeggen
wij jouw naam.
Opnieuw mogen
wij beleven
wat wij zien
maar niet verstaan
welk een groot
geheimenis
jong geboren
leven is.
Aan een lange
reis begonnen
die een
levensloop beslaat
zul jij door
een wereld trekken
waarin heel
veel kwaad bestaat.
al vanaf je
eerste schrede
bidden wij dat
met je gaat
Die ons geest
en adem geeft
en ook jou
geschapen heeft.
Hoeveel liefde
wij ook geven
en hoe weerbaar
je ook wordt
kwetsbaar zul
je altijd blijven
mensenmacht
schiet toch tekort
door de doop
ben je opgenomen
kind van mensen,
kind van God
in de kring
hier om je heen
leven kun je
niet alleen.
Wie ben ik?
Een steen in
een zentuin,
gevormd door de
tijd,
versteend en
toch levend,
hard en toch
zacht,
stil en toch in
beweging,
groeiend,
onzichtbaar,
langzaam,
zoals groei
betaamt,
in geduld met
de tijd,
de tijd om te
worden,
te worden wie
ik ben.
Wie ben ik?
Wees stil en
besta!
Adem, leef!
Laat dragen de
aarde,
laat lessen je
dorst,
ontvang maar
het licht
en de lucht om
je heen!
Dooradem
doorstraal
doorspoel
doorgrond.
Leef en besta,
ben er,
op jouw plekje
jouw eigen
plekje.
Vrede daalt
neer in je hart!
F. Ingenriet
Ik twijfel aan
de hemel ik twijfel aan de aarde;
ik twijfel aan
de mensen ik twijfel aan de woorden
die
mensenmonden spreken die mensenhanden schrijven.
Ik twijfel aan
de leugens die elke dag weer verschijnen
in kranten en
in beelden uit mensen opgetekend met bloederige handen.
Ik twijfel aan
de goden die prachtig zijn omkranst
met bloemen en
gebeden, met wierook en allerhand.
Ik twijfel aan
de priesters, de boodschappers van de hemel
de paus, de
curie en de leken die het allemaal zo goed weten
de vast
omschreven waarheid en wat zonde is in de ogen van God.
Ik twijfel aan
de aarde, of wij wel zullen verrijzen
of ooit in die
dagen het Rijk van God zal verschijnen.
Ik twijfel aan
de vreugde als ik zie naar de gezichten
van kinderen en
ouden die schreeuwen om een brood,
om vrede in hun
huizen en een einde aan hun nood.
Maar ik geloof
in aarzelend zoeken, in twijfelen en vermoeden,
in samen tasten
en langzaam verder lopen op paden van weleer.
Ik geloof in
durven hopen tegen beter weten,
wars van elk
cynisme, in wanhoop samen dragen
en in knokken
voor wat je waard bent.
En dan vertrouw
ik dat het niet vergeefs is,
dat Hij ons
nooit laat vallen al komt de onderste steen boven!
J. Hacking
Waar alles
doodloopt
gaat Hij zijn
gang,
onweerstaanbaar,
afgewenteld de
steen
afgewend het
onheil,
alles bloeit
open,
ons leven
geleefd,
onze dood
gestorven,
is Hij onze
bevrijder,
zegevierend
voert Hij ons
uit het
diensthuis,
de slavernij
der zonde,
eerstgeborene
der doden,
opstanding en
leven,
wie Hem volgt
is
onaantastbaar,
een ander mens,
hij sterft
maar niet aan
zijn schuld,
aan wat
dodelijk is,
hij leeft
voorgoed,
ik geloof
dat deze wereld
van karakter
verandert,
baanbrekend
legde Jezus
haar open
voor de
toekomst,
ik geloof in
God
die de aarde
trouw is,
Hij verloste
zijn Zoon
uit de diepte
van ons graf,
veelbelovend
riep Hij Hem
uit tot
het licht der
wereld,
het hart der
schepping,
de hoop die ons
doet leven.
Het lied van
het zingende leven
Wij zijn
geroepen om te leven,
God geeft ons
vrijheid van beweging,
wij mogen
mensen zijn op aarde,
hartgrondig ons
geluk beamen.
Geen vreemde
macht meer onderdanig
bloeien wij op
in Gods genade,
God is zijn
schepping goedertieren,
uitbundig mogen
wij haar vieren.
God schiep de
mensen voor elkander,
in liefde doet
Hij hen ontbranden,
Hij is gelukkig
met beminden
die luisterrijk
elkaar bezingen.
Aan man en
vrouw geeft Hij de adem
om levenslang
elkaar te dragen,
met huid en
haar elkaar genegen,
met hart en
ziel elkaar tot zegen.
God stelt onze
aardse leven veilig,
Zijn goede
schepping is Hem heilig,
waar wij in
slavernij ontaarden
roept Hij
bevrijdend onze namen.
Hij heeft zijn
Zoon naar ons gezonden,
wij hebben ons
geluk gevonden:
de Heer die uit
de dood verrezen
ons vrij en
opgewekt doet leven.
wij leven langs
elkaar heen,
wanneer
onderbreken wij onze weg,
doorkruisen wij
onze plannen
om bij te staan
die geen helper heeft,
wij laten ons
leven zo verlopen
dat wij geen
oponthoud hebben,
wij gaan het
verdriet uit de weg,
o God maakt ons
barmhartig,
geef ons oog
voor wie
zijn hoop op
ons richt,
een naaste in
ons ziet,
help ons zo te
leven,
voortvarend en
vindingrijk,
dat wij mensen
betrappen
op hun nood,
hun verlatenheid,
in navolging
van uw Zoon
die zijn
heerlijkheid prijsgaf,
zijn weg in de
hemel
verlegde naar
de aarde,
om onze broeder
te zijn,
onze reisgenoot.
de hemel die op
aarde komt,
een ongebroken
schepping.
Verzoenend
neemt God ons ter hand,
Hij heeft zij
hart aan ons verpand,
God is een God
van mensen.
Hij heeft ons
geluk bestemd,
Hij roept ons
naar Jeruzalem,
de stad van
licht en vrede.
Hij geeft de
ruimte aan zijn volk,
wij krijgen
vaste voet aan grond,
voorgoed zullen
wij leven.
Wij zoeken Gods
aanwezigheid,
woonplaats van
zijn gerechtigheid,
Jeruzalem van
boven.
Wie bidt
ontvangt, wie zoekt die vindt,
God maakt met
ons een nieuw begin,
de stad staat
voor ons open.
Wie op Gods
grote toekomst hoopt
leeft niet meer
zinloos, loopt niet dood,
geen macht
houdt hem meer tegen.
God zegent en
bevestigt hem,
zijn
weg loopt naar Jeruzalem,
hij is zijn
leven zeker.
Ach, lieve
jongen, kom maar even bij me
kom maar bij
mama in het grote bed,
hoewel ook ik
soms bang ben voor de morgen
ben jij door
mij te voelen al gered.
Droog nou je
tranen maar en geef je koude voetjes
het was niet
echt, het was alleen een droom
vaar weg in
rustigere waters in mijn armen
nog af en toe
een snik, je wordt weer loom.
Laten we ruilen
anders wordt het zo eenzijdig
ik help jou
door de angst voor al dat donker heen
maar mag ik
morgen als het licht wordt bij je schuilen?
Dan voel ik me
zo vaak alleen.
Frans Penders
Wanneer de
oorsprong blijft verborgen
onder het
drijfzand van weleer
is er geen
zicht, geen weg naar morgen,
geen stroom,
geen bedding, tij noch keer.
Wanneer het
woord versmalt tot klanken
tot rimp'ling
aan de waterrand,
geen dieplood
heeft, geen bodemranken,
is er geen hier,
geen overkant.
Maar als die
roep gaat over 't water
en weerklank
vindt in vaste grond,
is er een
doortocht, nu en later,
een samengaan
dat niet verwondt.
Een vloed van
leven, niet te stuiten,
breekt door de
vliezen van de stroom,
wij gaan de
perken ver te buiten
en bloeien aan
de waterzoom.
De tijd van
oogsten is aangebroken,
de bronnen van
uw overvloed
heeft velden in
het wit gestoken,
geeft brood dat
ons van harte voedt.
Hanna Lam
en als ik bang
ben dat ik stilsta
kijk ik heel
gauw naar een ster
want ik weet
dat die zo snel gaat
dat het lijkt
alsof hij stilstaat
dus
wie weet
denk ik
ben ik
ontzettend ver
Liselore Gerritsen
Dit mag ik als
een diepe vreugde weten:
God heeft mij
lief! Hij heeft op mij gewacht;
Ik hoef geen
varkensvoeder meer te eten.
Zó blij is
Vader, dat hij huilt en lacht.
Zó blij is hij,
dat hij geen woord kan zeggen,
dat hij alleen
mijn vuile handen neemt
om daar de
sleutel van zijn woning in te leggen;
Ik ben weer
thuis! Ik ben niet meer ontheemd!
Hij heeft aan
mij een gouden ring gegeven,
hij heeft een
sneeuwwit kleed mij omgedaan,
ik mocht niet
zeggen, wat ik had misdreven,
ik mocht als
kind het huis weer binnengaan.
Mijn oudste
broer is boos, verbitterd weggelopen,
(wie bitter is,
gaat elke vreugd voorbij)
maar Vader zei:
'Laat toch zijn plaats maar open:
Mijn oudste
zoon hoort even goed bij Mij!'
Kom Heer,
kom en doe het
nog een keer:
dompel de kerk
midden in uw volk Heer,
want uw
priesters,
getemd werden
ze door het kapitaal,
en uw volk
zwerft en doolt,
doelloos zonder
herder.
Gij Heer,
koning van het leven, mijn arme vriend
ik ben iemand
van het volk dat tot u schreit,
slaven zijn wij
gemaakt, slaven van de ikzucht,
slaven van een
wereld die het kapitaal vereert.
Gekluisterd
volk zijn wij Heer, armen,
getraind om
niet meer te kunnen denken
en de arbeiders
tussen machines en robotten,
zij leven
onbewust, totaal van leven vervreemd.
De arme en de
Indio, hen werd de grond ontstolen:
grootgrondbezitters
worden daartoe gefinancierd,
en wij worden
verjaagd naar de rand van de stad,
terwijl
moordenaars en dieven amnestie genieten.
Geef mij nog
vijf minuten voor de brief
die ik, o Heer,
nog steeds niet heb geschreven,
en waardoor in
een mensenhart
een leegte is
gebleven.
Geef mij nog
vijf minuten voor een woord,
dat ik, o Heer,
nog steeds niet heb gesproken,
waardoor ik in
een mensenhart
misschien iets
heb gebroken.
Geef mij nog
vijf minuten voor een lach,
zo maar, gewoon,
uit liefde voor elkander,
en geef mij
vijf minuten voor een traan
die ik niet heb
vergoten om een ander.
Maar God sprak:
'Kom, 't is tijd nu. Kom!
Je vijf minuten
zijn al meer dan om.'
wij scheppen
geluid om ons heen
al gaat dat dan
door merg en been
we maken lawaai
en meteen
zijn we niet
meer alleen.
Alleen wil ik
nooit zijn
ik weet dat ik
niet echt praten kan
en maar
meepraat met janalleman
maar als ik dat
niet doe, ja dan
ben ik alleen
maar alleen.
Alleen zijn dat
gaat niet
we praten maar
door, al ontgaat
het de ander
waarom het dan gaat
als je dan maar
gezamenlijk praat
praat je niet
in jezelf.
Alleen zijn dat
moet niet
waarom is de
taal dan zo oud
als God die de
mens heeft gebouwd
ze zeggen wel:
zwijgen is goud
maar spreken is
brood.
Alleen zijn dat
kan niet
alleen ga je
dood, wordt je gek
we kunnen niet
zonder gesprek
althans niet
zonder gekwek
nee, ik wil
niet alleen.
De dagen en de
nachten,
zij volgen
elkander op,
wij leven en
wij wachten
en weten niet
waarop.
Dan roep jij
ons van verre
en dan breekt
het in ons door:
het licht van
maan en sterren,
dat heb jij met
ons voor.
Vandaag nog
diep verborgen
- wij moeten de
dood nog in,
er wachten ons
nog zorgen -
maar dan: een
nieuw begin.
Zoals het volk
dat zuchtte
in jaren van
slavernij,
dat opstond en
dan vluchtte,
zo'n toekomst
wachten wij.
Zoals de zoon
der mensen
die weerloos
gebroken werd
- maar hij
doorbrak de grenzen
van dood en
lijdenswet.
Wij vrezen nog
de tijden,
ons donkere
vergezicht -
ach, kom ons
toch bevrijden
en breng ons in
jouw licht.
EEN LIED OVER
HET VERHAAL VAN JEZUS
Voor een appel
en een ei
gaat het leven
ons voorbij,
geen genade
voor de aarde
en de dood is
zo goedkoop,
voor een mens
is er geen hoop.
Niemand kan
zichzelf voorbij,
niemand zet de
dood opzij,
ach de mensen
zouden wensen
om een
eeuwigheid te zijn,
maar een mens
is veel te klein.
Is er dan geen
timmerman
die de sleutel
maken kan?
Is er iemand,
lief als niemand
die de poort
van ons verdriet
opent naar een
nieuw verschiet?
Ach zijn naam
is een verhaal
dat al eeuwen
is herhaald,
zo versleten en
vergeten,
en verloren in
de tijd
raakt het al
zijn diepte kwijt.
Maar zijn naam
is een verhaal
dat bewaard is
duizend maal,
over leven en
vergeven
over liefde
zonder eind
en een God die
ons bevrijdt.
En wij zingen
zijn verhaal
in ons leven
duizend maal
met een mond
vol mooie woorden
en een hand
genadebrood
als ons wapen
in de dood.
U, die ons
zoals wij zijn
tot het bestaan
geroepen hebt
u die ons op
handen draagt
en aan elkaar
geschonken hebt
u die leeft als
God-met-ons.
Trek nooit uw
handen van ons af
blijf ons
steeds nabij
als stem van
ons geweten
opdat wij nooit
vergeten
waartoe wij
geroepen zijn.
Wenk ons
onvermoeibaar voort
wees onblusbaar
vuur in ons
laat ons nooit
erin berusten
dat zo vaak de
ene mens
de ander
onverschillig laat.
Ruk ons open,
trek ons mee
op paden van u,
vaak niet van ons
het lijkt zo
moeilijk en onzeker
om mensen voor
elkaar te zijn
te sterven als
een graankorrel.
U roept ons op
en daagt ons uit
gerechtigheid
te doen
om zonder al
die zekerheden
alleen gedreven
door uw stem
ruimte voor
elkaar te zijn.
Roep ons steeds
en overal weer
om mens te zijn
en recht te doen
wie wij zijn en
waar wij zijn
u hebt ons toch
in den beginne
bestemd als
mensen voor elkaar.
In ieder ding,
gij ziet naar mij.
Of ik u aanzie
en herken,
En, een met u,
gelukkig ben.
Wel blijf ik
dikwijls blind voor u
En reis ik ver
van hier en nu,
Of ergens 't
veilig eiland is
Waar 'k troost
of slaap vind voor gemis.
Maar soms ben
'k onverwacht weer thuis.
Gij roept mij
zachtjes. In 't geruis.
Van wind en
blaren langs het raam
Hoor ik de
fluistring van mijn naam,
Of in een
glinstering van het licht
Zie ik uw
wachtend aangezicht.
Als ik dan
schuchter tot u kom,
Wordt het zo
wonder-stil rondom,
Zo vreemd en
wonder-stil in mij,
Dan is er enkel
ik en gij,
Neen, gij
alleen en wat gij zijt:
Mijn eind van
menigvuldigheid,
Mijn oorsprong
waar ik ongedeerd
In liefde toe
ben weergekeerd ...
Maar dan
ontwaakt tot de oude droom,
Hoor ik de wind
weer in de boom,
En zie de
kleine dingen aan,
Die stil en
ernstig voor mij staan,
Verzonken in
hun eigen rust.
Zo, van ons
diep verband bewust,
Heb ik hen lief
en hoor tot hen
Met wie 'k in u
gelukkig ben,
En tot die
nieuwe zin gewijd
Wordt al wat nu
is werkelijkheid.
Kom, Schepper,
Geest ontsteek jouw vuur,
in ons gedoofd
door tijd en duur,
door woorden
hol en leeg gemaakt,
door beelden
los van jou geraakt.
Herstel in ons
die oude kracht
die mensen tot
bezieling bracht,
die hen deed
gaan waar niemand ging,
die groot noemt
wat nog heet gering.
Herleef in ons
met jouw geloof,
die tegenkracht
van mensenroof,
die roept om
solidariteit,
om leven dat
geen aandacht krijgt.
Herschep in ons
dat oude woord
misbruikt voor
oorlog, broedermoord;
die Naam van
God hier ooit ontstaan
vanwege land
dat moet bestaan.
Herneem daarom
jouw oudste recht:
sta op in ons
als minste knecht,
die mens die om
de ander geeft,
misschien voor
hem zijn leven geeft.
uit jouw ver en
vreemd bestaan
met een
straaltje van jouw licht.
Hoeder van de
armen, geef
overvloed aan
al wat leeft,
geef aan ons
een nieuw gezicht.
Lieve trooster
van verdriet
zing in ons een
liefdeslied,
lieve schaduw
in de zon.
Adem die ons
rustig maakt
in de hitte en
de haat,
buig ons naar
jouw vrede om.
Licht van
blijdschap om ons heen,
dring tot in de
diepste steen
van ons hart
dat wacht op jou.
Zonder jou is
alles niets,
is ons leven
vol verdriet,
zijn wij
schuldig, eenzaam, koud.
Was dan onze
handen schoon,
water voor een
dorre boom,
en genees wat
is gewond.
Red dan wat
verloren is,
smelt dan wat
bevroren is,
strooi jouw
woorden bij ons rond.
Lieve gever,
blijf niet doof,
vul de twijfel
met geloof,
door jouw gaven
zevenvoud.
Alwat goed is
maak dat sterk
en maak ooit
ons levenswerk
tot een huis
voor God gebouwd.
Door vuur en
zwaard van huis en haard gerukt,
geen veilig
huis, geen lied meer om te horen,
geen mond en
handen, ogen dichtgedrukt,
zo heeft een
vluchteling zichzelf verloren;
en gaat op zoek,
vertrekt op goed geluk
zoekt naar een
plaats van leven, nieuw geboren.
Een vriend, een
hand die zich rondom jou slaat,
een land dat
jou weer opneemt in zijn vrede,
dat jou te eten
geeft, jouw pijn verstaat,
zo vindt een
vluchteling weer nieuwe wegen;
een nieuw begin
dat toekomst openmaakt,
dat de
vernederingen doet vergeten.
Zoals een
vluchteling zijn land verlaat,
zo is een mens
zijn leven lang niet anders;
al wie zichzelf
verliest en eenzaam gaat,
al zoekt zijn
troost in handen van een ander;
die zoekt nog
mensen, vrienden hier en daar
die op hem
wachten met hun open handen.
Gedenk, o mens,
slechts korte
tijd
is 't dat gij
op de wereld zijt.
Eens is het
allemaal gedaan
zult gij tot
stof en as vergaan
om te leven ...
in de eeuwigheid.
Al wat gij
moeizaam hebt vergaard,
aan geld en
goed bijeengegaard
blijft hier,
terwijl gij henengaat.
Bezat ge niets
of hadt ge 't warm,
we sterven
allen even arm.
Gedenk ...
straks is het wellicht te laat!
Gedenk, o mens;
't geen niet
verslijt:
de vreugd die
ge andren hebt bereid.
Waar gij uw
medemens bemint,
daar is 't dat
het paradijs begint,
uw paradijs ..
voor de eeuwigheid.
E. van den Hooie
Wie arm en
machteloos
en uitgezogen
zijn,
wie leven
zonder troost,
de wereld houdt
hen klein
-die vinden in
zijn naam
hun uitweg uit
de dood,
voor hen zal
Hij bestaan,
de kleinen
maakt Hij groot.
Wie leeft van
vuur en zwaard
zal vallen in
het stof,
wie geld uit
onrecht maakt
die is voorgoed
verkocht
-als regen op
het gras
daalt Hij op
mensen neer,
Hij zet zich op
hen vast
en geeft het
leven weer.
De weldaad van
het recht
zal door de
wereld gaan,
de mensen
vinden licht,
en vrede is
zijn naam
-zo staan wij
met Hem op
tot vrijheid en
tot recht,
zo wordt het
woord van God
aan mensen
toegezegd.
|
voor meer en ander werk zie http://landscape.mystiek.netcanandanann - 20-02-2006 18:04:07 |